In 1992 ga ik samen met mijn vaste reismaatje R. op vakantie naar Sri Lanka. Op deze pagina staan de dagen 14-27 beschreven, de dagen 1-13 staan op pagina 1.
Op de helft van de vakantie en vandaag gaat de tocht naar een botanische tuin. We staan weer om 7 uur op, ontbijten met een veel te zacht ei (soft boiled is hier erg soft) en willen dan vertrekken. Bij het afsluiten van onze kamer komen we erachter dat we 1 raam missen: dat is er gisteren tijdens een windvlaag blijkbaar met sponning en al uitgewaaid.
We lopen via Laksala, waar we alleen even kijken, naar de bank. Daar mogen we een speciale ingang in en worden snel en efficiënt van geld voorzien. Vervolgens naar het busstation, waar de situatie eerst vrij onduidelijk is, maar uiteindelijk zitten we toch in een soort stadsbus naar Peradeniya, dat maar een paar kilometers buiten Kandy ligt. We kopen een kaartje en gaan dan lekker door de tuinen dwalen. Allereerst lopen we naar het orchideeënhuis, waar wel wat orchideeën in bloei staan -altijd mooi- maar het toch nog niet echt orchideeëntijd is. Vervolgens dwalen we heerlijk door de uitgestrekte tuinen. We zien cannonball trees, waaraan inderdaad vruchten hangen die verdacht veel lijken op kanonskogels, en jackfruit trees, waarvan de loodzware vruchten aan dunne steeltjes aan de stam en de takken hangen. Een beetje giechelig fantaseren we wat er met je gebeurt als je zo'n vrucht op je kop krijgt; een week later krijgen we het antwoord: in de krant staat een berichtje dat een man, die onder een jackfruit tree zat te schuilen, gedood is door een neerkomende jackfruit.
De tocht gaat verder door schaduwrijke lanen met veel verliefde stelletjes: als je als Sri Lankaanse jongen indruk wilt maken op je vriendinnetje neem je haar mee naar een botanische tuin. De volgende stop is bij een verzameling bomen waar fruitbats in hangen: vleermuizen met een spanwijdte van wel een meter, maar volkomen onschuldig want ze eten alleen fruit. Een paar mannetjes jagen ze speciaal voor ons en een paar Duitsers op, zodat we mooie foto's kunnen maken. Na afloop even geld ophalen en dan stuiven ze alweer weg, want verderop verschijnt een buslading Japanners en daar is meer te halen.
Op zoek naar het restaurant stuiten we op een gigantische boom, waar je heerlijk onder in de schaduw kunt zitten en dat met een paar honderd mensen tegelijk. Het bordje wijst uit dat het hier om een ordinaire ficus gaat: wel wat anders dan de ficus benjaminus bij mij thuis. In het restaurant drinken we sap en koop ik de sticker van Sri Lanka die ze op Schiphol niet hadden, en gaan dan weer door.
De eerste stop is een verzameling rubberbomen. Peradeniya was de eerste plaats in Azië waar uit Brazilië meegesmokkelde rubberbomen werden opgekweekt. Nu blijkt de omgeving van de rubberbomen vergeven te zijn van onzichtbare doch gemene steekbeesten, waardoor we het volgende kwartier als gekken lopen te krabben en de azaron dik op onze benen smeren. Via een aantal bossen reuzebamboe, die klaag'lijk staan te kreunen in de wind en waarvan de jonge loten volgens het bordje 90 cm (!) per dag groeien, lopen we naar de hangbrug. De Peradeniya Botanical Gardens liggen in een bocht van de rivier de Mahaweli, de grootste rivier van Sri Lanka. Nu heeft men bedacht dat het wel leuk zou zijn om hier een hangbrug over de rivier te maken, waarover je dan lopend naar de andere oever kunt. Het is vast enig, maar niet met hoogtevrees en als die brug dan vreselijk begint mee te veren. R. haalt nog wel het midden, maar ik houd het al vrij snel voor gezien.
We lopen terug naar de hoofdingang via een perk, waar allemaal door beroemdheden geplante bomen staan, en nemen vervolgens om kwart over 12 de bus terug naar Kandy. Daar gaan we naar de Bake House, waar we onze eerste short eats van de vakantie proberen. Als je om short eats vraagt krijg je een schaal broodjes en kleine gebakken hapjes, je eet waar je zin in hebt, rekent het gegetene af en de rest wordt aangevuld en gaat naar de volgende klant. Inclusief toetje en fooi zijn we aan het eind van de rit Rp95 lichter.
Als we weer op straat komen valt het ons op hoeveel militairen/politieagenten er op de been zijn. Ze staan maar wat te staan langs de rand van de weg, maar er staat wel om de paar meter zo'n figuur. We lopen naar een sjieke supermarkt (Cargill's), waar we dure frisdrank kopen, en vervolgens door een straatje van de kledingmarkt. Van alle kanten krijgen we T-shirts aangeboden, maar het is niet veel bijzonders, dus we blijven doorlopen. Als we uit het straatje komen begint het ineens te hozen en we sprinten naar de Laksala, waar we redelijk drijfnat arriveren. We willen eigenlijk allebei een sarong hebben en nadat we alle voorradige sarongs gezien hebben hebben we allebei een keuze kunnen maken en rekenen we af (Rp306 per sarong). Het is inmiddels weer droog geworden dus we lopen zonder problemen terug naar het hotel.
Op het balkom gaan we wat zitten lezen en ons dure blikje drinken ledigen, maar veel rust krijg ik niet. Het hotel ligt aan een smalle straat en aan de overkant is een huis, waarvan één van de ramen uitkijkt over ons balkon. Er zitten een aantal tienermeisjes huiswerk te maken en al snel ben ik met één van hen via "Hello" en "What's your name" met hele gesprekken bezig. Ze kunnen absoluut niet geloven dat ik 29 ben en niet getrouwd. Na een tijdje word ik uitgenodigd om over te steken. Dus met het fototoestel erbij ga ik naar de overkant, waar ik keurig ontvangen wordt in de huiskamer. Het blijkt de gezamenlijke huiskamer van vier families te zijn. Ik klets gezellig met een hele schare scholieren, voornamelijk meisjes maar ook een paar jonge en verlegen jongetjes. We praten over school, sport en hoe ik Sri Lanka vind. Vervolgens neem ik een foto van de hele club en ga weer terug naar het hotel.
Aan het eind van de middag lopen we naar het Old Empire, waar we de rijst met curry gaan proberen. Daarnaast drinken we Sprite en eten ijs en cake toe, waarna we Rp170 lichter zijn. Ondertussen komt er een optocht langs, die vertrokken is van de Tempel van de Tand en die op weg gaat naar het Boeddhistische klooster aan de overkant van het meer. Dit is blijkbaar de reden voor al de activiteiten en politie van de laatste dagen. De optocht bestaat uit dansers, fakkeldragers en minstens 6 prachtig uitgedoste olifanten. Als we klaar zijn met eten kunnen we nog net de olifanten terug zien komen. We lopen terug naar ons hotel en komen daarbij langs het klooster, dat de eindbestemming van de optocht was. Er zitten hele families lekker op het trottoir te eten. Terug in het hotel blijkt dit voorproefje van de beroemde Kandy Perahera een optocht te zijn ter ere van een nieuwe vice-abt in het klooster. De avond zal besloten worden met vuurwerk en dat gebeurt inderdaad; het uitzicht vanaf het balkon is prachtig.
De hoteleigenaar vertelt ons dat de trein naar the Hill Country (Nuweira Eliya en verder) zeker niet eerder dan maandag zal rijden, omdat er nog steeds aardverschuivingen zijn ten gevolge van de overvloedige regenval van de afgelopen dagen. Hij biedt ons zijn auto met chauffeur aan, die ons dan de hele dag op sleeptouw neemt richting Nuweira Eliya. De kosten voor dit uitje zijn Rp2000 en dat is rijkelijk veel dus daar willen we eerst nog wel een nachtje over slapen.
We spreken na het ontbijt met de eigenaar af, dat we morgen de auto willen huren (onze financiële situatie is dusdanig rooskleurig, dat dat eigenlijk gemakkelijk kan) mits we als extraatje een tocht naar de botanische tuinen even buiten Nuweira Eliya erbij krijgen. Dat is goed, we betalen een voorschot en dan kunnen we ook nog meerijden naar de stad. We willen vandaag naar het olifantenweeshuis in Pinawella en dat blijkt een hele tocht te zijn. Allereerst moeten we met een bus naar een kruispunt even buiten Kegalle. Kegalle ligt aan de grote weg naar Colombo en er rijden dus veel bussen. We zitten op de voorbank en kunnen alle gevaarlijke verkeerssituaties lekker op ons af zien komen. We gaan vanaf het bergland de vlakte in en passeren onderweg allemaal zeer kunstige fruitstalletjes. Ook de vrachtwagens zijn hier de moeite meer dan waard: prachtig beschilderd en met van die mooie houten achterbakken. Vanaf het kruispunt is het nog een tochtje van twintig minuten met een klein busje en dan staan we bij de ingang van het olifatenweeshuis.
We kopen een kaartje en lopen dan naar de rivier, waar de olifanten op dit moment gebaad worden. In het olifantenweeshuis zitten zo'n 35 olifanten uit alle leeftijdscategorieën, die als wezen zijn opgepikt in de natuur en hier opgroeien om naderhand als werkolifanten dienst te gaan doen. Ook is er een fokprogramma, want de wilde olifanten in Sri Lanka zijn een bedreigde diersoort. In de rivier staat, ligt en spartelt de hele olifantenkudde onder begeleiding van drie mahouts (oppassers), die er de wind flink onder hebben. Iedere dag gaan de olifanten 's morgens van 10-12 en 's middags van 2-4 de rivier in. Verder kan je nog 2 van de 5 voederbeurten (9 en 1.15 uur) bijwonen. Het is een schitterend gezicht om al die olifanten met elkaar te zien stoeien: soms klauteren ze bij elkaar op de nek, waardoor de onderliggende partij alleen nog maar de slurf boven water kan houden om te ademen. Ook doet één van de mahouts een aantal "klusjes" met één van de volwassen olifanten, die hij grote boomstronken laat slepen. De hele grote olifanten kunnen niet echt onder water en op bevel van de mahout gaan ze alle drie naast elkaar op hun zij in de rivier liggen, waarbij ze door de mahout geschrobd worden. Het is al met al een zeer fotogeniek spektakel en er staan zeer veel toeristen en schoolkinderen te kijken. Op de hoge helling boven de rivier is een groot restaurant en na meer dan een uur op een steen bij de rivier te hebben gezeten gaan we daar, met uitzicht op de kudde, lime juice zitten drinken. Tegen twaalven merk je echt dat de kudde onrustig begint te worden en moeten de mahouts alle zeilen bijzetten om de kudde in het water te houden. Stipt om 12 uur mag de hele kudde op een holletje (voor zover je daarover kunt spreken bij olifanten) de rivier uit en op naar het middageten. Dat is pas over een uur en ondertussen zitten wij moederziel alleen in het immense restaurant uitstekend te eten. Ik drink er woodapple juice bij, een raar smaakje dat ik niet thuis kan brengen maar het is wel lekker en ontzettend goed tegen de dorst. We kijken nog naar T-shirts, maar we vinden ze te duur (achteraf hebben we daar natuurlijk spijt van).
Om even over enen lopen we naar de overkant van de weg waar het voederen zal plaatsvinden. Je kan echt merken dat dat voor de olifanten een Gebeurtenis is, want ze zijn zeer onrustig en chagrijnig. De grote olifanten lopen verderop gezellig in de wei en krijgen palmbladeren te eten, maar de kleine olifantjes staan met ijzeren kettingen vastgebonden vol ongeduld te wachten. Dat gaat gepaard met veel geloei en zelfs uit zo'n klein olifantje (de kleinsten hebben een schofthoogte van hooguit een meter) komt nog erg veel geluid. Dan is het grote moment daar: er worden enorme emmers klotsend vol met melk aangevoerd. Met een grote kan wordt er melk uitgeschept, vervolgens gaat de melk in een literfles, tuit erop en dan, hupsakee, in de bek van de olifant. In vliegende vaart gaat er zo 10 liter melk in 1 olifant (en dat 5 keer per dag!). Nadat ze gedronken hebben zijn ze een stuk rustiger en kun je ze zelfs aaien. De huid voelt heel hard aan en de haren zijn ook keihard, alleen de onderkant van de slurf is zacht. Verder hebben olifanten hele mooie, een beetje treurige ogen. We kijken nog wat bij de kudde volwassen olifanten en lopen dan naar de weg om de bus terug te nemen.
Op straat worden we aangesproken door een meneer, die even verderop een spice garden heeft: of we zin hebben om vrijblijvend zijn kruidentuintje te bewonderen. Och, waarom ook niet, dus we volgen hem en krijgen een hele uitleg over de medicinale werking van allerlei planten. Vervolgens worden we op een stoeltje gepoot en moet ik alles braaf opschrijven. R. ligt natuurlijk in een deuk, maar weet zich goed te houden. Aan het eind komt er een flesje op tafel en nadat hij eerst geinformeerd heeft of we getrouwd zijn ("no") en of een relatie hebben ("no") wordt hij helemaal giechelig: de inhoud van het flesje is goed voor je liefdesleven. Na dit intermezzo kunnen we kruiden kopen. Met mosterdzaad, rozenwater, kruidenthee en cacao staan we even later weer op straat. Terwijl we staan te wachten komt er eerst een vrachtwagen zwaarbeladen met palmbladeren aan: eten voor de olifanten.
De tocht gaat terug naar Kandy: eerst met een klein busje en vervolgens het lange traject met een bus, waarvan de motor waarschijnlijk erg versleten is, want hij heeft bijna geen trekkracht (en we moeten voornamelijk heuvelop) en braakt constant een vieze zwarte walm uit.
Terug in Kandy horen we op het station dat we voor de ochtendtrein van maandag naar Galle niet kunnen reserveren. Op weg naar het Bake House kopen we vier grote ramboetans, die we lekker oppeuzelen. In het Bake House komen daar nog eens cakejes overheen en ontmoeten we, alweer, de Belgische echtparen. We kopen koekjes voor de treinreis van maandag en gaan dan naar het hotel voor een warme douche en wat schrijven.
's Avonds lopen we door een met groene slingers versierde stad naar het Devon Rest, een uitsluitend door Sri Lankanen bezocht restaurant, waar we veel soep eten gevolgd door sweet & sour prawn (bij de tweede poging goed, de eerste keer was het varkensvlees) met hoppers. Hoppers zijn een soort pannekoeken met opstaande rand, die je in plaats van rijst kunt eten. We bestellen "egg hoppers", maar in plaats van de verwachte hoppers van eierdeeg krijgen we gewone hoppers met een gebakken ei erin. En dan zijn 3 hoppers wel erg veel. Achter ons zit ondertussen een gezinnetje te eten, waarvan het kleine meisje (2 of 3 jaar oud gok ik) ons geweldig spannend, maar ook een beetje eng vindt.
Om half zeven opstaan, douchen en ontbijten met een goed ei. Om half acht vertrekken we met de auto van de baas en de oudste bediende als chauffeur. Hij rijdt (op de heenweg) heel rustig en betrouwbaar en weet ook precies wat de mooie punten zijn voor fotostops. We rijden door een steeds bergachtiger landschap waarvan de begroeiing geleidelijk verandert: was het eerst nog voornamelijk rijst, na verloop van tijd bevinden we ons midden in het theegebied. Alle bergen zijn tot op de toppen dicht beplant met theestruiken. Ook de dorpjes zijn anders: alle theepluksters zijn uit India geïmporteerde Tamils en de dorpen zijn dan ook Hindoeïstisch, dus andere tempels en ook aan de kleuren van de sari's van de vrouwen kan je dat zien. Het is wel duidelijk waarom de trein niet kan rijden, want regelmatig rijden we langs kleine aardverschuivingen; meestal is het niet meer dan een paar kuub aarde, maar dat is natuurlijk genoeg om het treinverkeer lam te leggen. Het is hier een vrij nat gebied en we rijden dan ook langs een aantal spectaculaire watervallen. Nu vind ik als rechtgeaarde Hollander ieder hoogteverschil boven de zes meter al spectaculair, maar toch. In het begin staan er nog regelmatig fruitstalletjes langs de weg, maar als we hoger komen maken deze geleidelijk aan plaats voor groentestalletjes. Bovendien staan er regelmatig groepjes kinderen langs de weg die ons prachtige boeketten bloemen aanbieden, maar wat moeten we ermee?
Na 2 uur rijden komen we bij de Labookellie Tea Estate, waar we eerst thee kunnen proeven. Die eer laat ik aan me voorbij gaan maar de bijbehorende chocoladecake smaakt uitstekend. Vervolgens staan we eindeloos te wachten, omdat een groep Pakistaans uitziende heren ongeveer de hele voorraad afschuwelijk lelijke plastic theepluksterpoppetjes wil opkopen, maar dan krijgen we toch nog een rondleiding door de fabriek. Het is zondag dus de productie ligt stil, maar we krijgen alle schud-, blaas-, droog- en sorteerapparaten te zien. Als je goed luistert kom je erachter dat we in Europa eigenlijk worden afgescheept met de mindere soorten thee en terug in de winkel kopen we ieder twee pakken van de allerbeste thee, dan kunnen ze thuis eens proberen hoe dat smaakt.
De tocht gaat verder naar Nuweira Eliya. Steeds als we denken dat we de pashoogte hebben bereikt doemt er weer een nieuwe helling op. Het wordt ook steeds kouder en somberder weer en we vrezen voor de zoveelste regenbui van deze week. Pal voor Nuweira Eliya is een uitgebreide roadblock, maar alleen de Sri Lankanen worden gecontroleerd en wij mogen ongehinderd doorrijden. Nuweira Eliya is het "Little England" van Sri Lanka en door het zeer milde klimaat is het bijzonder populair bij regeringsfunctionarissen en andere rijken, vandaar waarschijnlijk de uitgebreide controle. We rijden door Nuweira Eliya en gaan eerst door naar de botanische tuinen van Hakgala. Deze tuinen liggen tegen een berghelling op een hoogte van 1700 meter en de begroeiing is dan ook heel anders dan in Peradeniya. We lopen via een vijver met allemaal kikkertjes, een "Japanse" tuin en een varenbos naar de rozentuin, wat de trots van Hakgala zou moeten zijn. Het is denk ik niet helemaal het seizoen, want er staan maar een paar rozen in bloei. Dankzij de regen van de afgelopen dagen ruikt de hele botanische tuin wel heel lekker naar voorjaar en bovendien is het weer hier weer wat beter met een lekker zonnetje.
Na dit bezoekje gaan we terug naar Nuweira Eliya, waar we gaan eten in het Grand Hotel, een gigantisch sjiek hotel dat er ontzettend Engels uitziet. Binnen in de eetzaal staan -tig keurig in het wit geklede obers te wachten tot we plaats genomen hebben op heerlijke ouderwetse zetels aan een schitterend gedekte tafel. Verder staat de radio op een popzender en staan er in een hoek van de zaal gigantische plastic beelden van Mickey en Minnie Mouse: heerlijk toch! We eten heerlijke friet met een enorme kip voor mij en een enorme steak voor R.. Daarbij nemen we milkshakes en ijs of echte koffie toe, dus onze dag kan niet meer stuk. Alleen de rekening is veel te hoog, maar dat wordt snel gecorrigeerd.
Na de lunch gaan we met de auto naar het centrum van de stad, waar we nog een uurtje kunnen rondkijken. We lopen eerst naar het postkantoor van rode bakstenen, dan over de golfcourse naar de Hill Club en dan terug naar het Victoria Park in het centrum, waar ik eerst een foto van een familie moet maken en we daarna ook nog met de familie op de foto moeten. Na dit rondje Nuweira Eliya gaan we met de auto terug richting Kandy.
We rijden het eerste stuk door de wolken en als we eenmaal over de pas heen zijn gaan we ongeveer in vrije val de berg af. Onderweg weten we nog een keer te stoppen om bananen te kopen, maar verder ruikt de chauffeur duidelijk de stal en hij gaat steeds harder rijden. Pas in Peradeniya stoppen we weer bij de tempel, waar hij Boeddha bedankt voor de behouden thuiskomst (en wij ook!). Om kwart over 5 zijn we terug in het hotel. Het douchewater is op dus we gaan tot het eten wat lezen, schrijven en met de Engelsen kletsen.
Na het eten betalen we de rekening, waarbij ook deze te hoog blijkt te zijn: de autotocht van vandaag staat erbij en daar is ook 10% service charge over berekend, en dat was natuurlijk niet de bedoeling. Ook dit wordt, net als vanmiddag, gecorrigeerd en het verschil (Rp100) is de fooi voor de bedienden.
Om kwart over vier nog half verdoofd opstaan, wassen en om half vijf zijn we beneden, krijgen twee pakjes sandwiches en worden door de eigenaar, samen met zijn oudste zoon die met de bus naar Colombo gaat, bij het station afgezet. We kopen een enkeltje tweede klas naar Galle (Rp100 voor meer dan 6 uur sporen). De trein is nog bijna leeg, dus we kunnen een leuk plaatsje uitkiezen. De verschillen tussen tweede en derde klas zijn de hoofdsteunen op de stoelen en de fans aan het plafond. Stipt om vijf uur vertrekt de trein. Het zou een sneltrein moeten zijn en in het begin stoppen we vrij weinig, maar vanaf een kilometer of vijftig voor Colombo wordt het een echte forensentrein en stoppen we bijna bij elke boom. Ook staan we nog een kwartiertje stil zonder aanwijsbare oorzaak. Vanaf Colombo gaat de tocht verder langs de kust. De bebouwing bestaat hier uit onafgebroken rijen palmbladhutjes met erfjes, slechts onderbroken door een aantal brede riviermondingen.
Al met al gaat de reis redelijk voorspoedig en om half 12 staan we in Galle. Daar biedt een taxichauffeur aan om ons voor de prijs van het buskaartje naar Unawatuna te vervoeren. Vervolgens wil hij ons zelfs gratis vervoeren als we een stukje Nederlands voor hem willen vertalen. Dan probeert hij ons in een busje te zetten dat ons eerst naar een huis zal vervoeren, waar we het Nederlands zouden moeten vertalen... Ja dahag, we zijn natuurlijk wel goed maar niet gek: voor Rp5 ga ik niet het risico lopen dat we opeens een mes op ons strot krijgen en al onze bagage af mogen geven.
Dus naar het busstation, en na wat gevraag zitten we in de bus naar Unawatuna, waar we tegen twaalven aankomen. Er zijn hier veel touts en verder lijkt het erop dat alle hotels in de verbouwing zijn. Het eerste hotel keuren we af omdat het een gribus is en lopen dan naar het Unawatuna Beach Resort (UBR), een chique toeristenbedoening waar je alleen op basis van halfpension kan verblijven voor Rp930 per nacht. Dat halfpension hebben we eigenlijk liever niet, maar de laatste tent waar ik, na een sandwich in het UBR, ga kijken na een wandeltocht over het strand is minder en de prijs is in essentie hetzelfde. Dus toch maar het halfpension in het UBR. Bovendien schrijft de receptionist op de bon dat het Rp830 per nacht is, dus dan valt het nog extra mee. En we hebben nu een ruime slaapkamer met elektrische muggenverdrijver en fan en verder nog een badkamer en een balkon met zicht op zee.
Na het uitpakken van de spullen lopen we langs het strand naar een goede zwemplek. De baai van Unawatuna wordt gerekend tot de 12 mooiste stranden van Azië, maar zo aan het eind van de regentijd is er wat weinig strand omdat het zand allemaal weggeslagen is. Wel zijn er hier allemaal prachtige palmbomen en het strand heeft dan ook een hoog Bounty-gehalte. We proberen te zwemmen, maar er staat heel veel stroming langs de kust dus de rest van de middag brengen we poedelend en zonnebadend door. Om de paar minuten staan er verkopers voor je met kokosnoten, armbandjes, sarongs, houtsnijwerk, kano's of zonnebrandolie gemaakt van kokosnoot. We willen niets kopen en in de loop van de week wordt dat blijkbaar algemeen bekend, want we worden steeds meer met rust gelaten.
Het eten bestaat uit een drie gangen keuzemenu, waarvan ik de vis kies. Het eten is prima, maar weinig spectaculair.
Een echte rustdag, waarbij we toch al om half acht aan het ontbijt zitten. Ik was om vijf uur ook al een tijdje op en heb toen heerlijk op het balkon zitten lezen met het geruis van de branding op de achtergrond. Om tien uur gaan we naar het strand. We zwemmen door het stuk met de sterke stroming heen en komen dan bij het zeer ondiepe rif uit. Het is door de sterke stroming ook vrij zanderig en veel vis zit er ook niet, maar het is beter dan niets. We hebben wegwerp-onderwatercamera's meegenomen, maar verder dan twee foto's komen we niet.
Tussen de middag eten we bij een restaurantje aan het strand: ik heb heerlijke calamari en ook R.s devilled (klinkt erger dan het is) is erg goed. Op het terras zit een poenerige Duitser, die in keiharde onderhandeling gaat met een verkoper van houtsnijolifanten. Uiteindelijk krijgt hij de hele handel voor de beginprijs van één olifant. Verder kost het hem nog een sigaret en zijn aansteker.
's Middags gaat R. verder zonnen maar ik ga, lichtelijk verbrand, liggen lezen. Na het eten verder lezen tot ik om 10 uur ga slapen. Om half 12 worden we wakker omdat er een groep Sri Lankanen in de hal pal naast onze kamer een bijzonder gezellige en luidruchtige avond hebben. Als ik ga vragen of het alsjeblieft wat zachter kan, doén ze dat nog ook! Kom daar in Nederland maar eens om.
Om kwart over acht nemen we de bus voor het kleine stukje naar Galle. Galle is één van de grote bezienswaardigheden van Sri Lanka door het enorme Nederlandse fort, waarin zich de gehele oude stad bevindt. Vanaf het moment dat je in de buurt van het fort komt wordt je lastig gevallen door souvenirverkopers en als ze erachter komen dat je uit Nederland komt zijn ze helemaal niet meer weg te branden: iedereen heeft namelijk hele verzamelingen muntjes uit de VOC-tijd te koop. We lopen langs de impromptu vismarkt bij de poort, door de poort en langs de vroegere paradeplaats en gaan dan een rondje bastions "doen". De muren van het fort zijn nog geheel intakt en je kunt dus een heel rondje over de muren lopen. Er zijn 11 bastions, waarvan er 9 opengesteld zijn voor het publiek; de overige twee liggen te dicht bij het politiebureau of maken er zelfs deel van uit. Voor de kust liggen grote rotsblokken, waarop de golven uiteenspatten. Het moet toch heel raar zijn geweest voor de mensen, die hier in de 17e en 18e eeuw zaten: alleen maar wachten tot er weer een vloot voor de kust verscheen en je had geen flauw idee wanneer dat zou zijn en of het wel Nederlanders zouden zijn of misschien toch Portugezen, die je fort wilden veroveren.
Op het meest zeewaarts gelegen bastion staan hele kuddes souvenirverkopers, maar dat komt omdat daar alle busladingen toeristen worden uitgeladen. Dus kantkloswerk, koraal, sieraden, ringen en natuurlijk de onvermijdelijke VOC munten. R. weet na hard onderhandelen een setje op de kop te tikken voor Rp200 van een juffrouw, die we gedurende de rest van de dag nog meerdere malen zullen tegenkomen en die dan steeds probeert spullen aan ons te verkopen, tot we haar aan het verstand kunnen peuteren dat we die ochtend al wat bij haar hebben gekocht.
Verder lopend langs de bastions worden we achtervolgd door een groepje schooljongens, die pas weer ophoepelen als ze onze reisgidsen in hebben gezien. Na het rondje bastions gaan we naar de bank en vervolgens voor de koffiepauze naar het New Oriental Hotel, één van die schitterende koloniale hotels die Sri Lanka rijk is. Op de veranda drink ik lime juice, die overigens niet te drinken is: te slap en te zoet. We bekijken het interieur met op de balie van de receptie een foto van prins Claus, die in 1979 een bezoek aan het eiland heeft gebracht.
Het is inmiddels kwart voor elf en we besluiten "even" naar het postkantoor te gaan om naar Colombo te bellen en de terugvlucht te herbevestigen. Dat "even" loopt dus nogal uit de hand. Eerst zitten we bijna een uur te wachten terwijl de meneer achter de balie driftig probeert de operator in Colombo te pakken te krijgen. Om kwart voor 12 laten we hem stoppen met de pogingen en gaan we op aanraden van een klant naar een commercieel bureautje (Gold Hawk) aan de overkant van de straat. Het kost misschien een paar rupees extra, maar ze kunnen in ieder geval rechtstreeks bellen. Bovendien hebben ze airconditioning en zijn ook zeer behulpzaam. Ook nu duurt het nog lang voor we eindelijk het goede nummer te pakken krijgen (het telefoonnet in Colombo is permanent hopeloos overbezet), dan wordt R. zes minuten opgezadeld met "Eine kleine Nachtmusik", maar dan kan hij onze terugvlucht herbevestigen. We moeten drie uur van tevoren aanwezig zijn: dat is vier uur 's nachts dus daar kunnen we ons fijn een week lang geestelijk op voorbereiden.. Het is inmiddels half één, negen uur 's morgens in Nederland en ik besluit maar eens even met Nederland te bellen om te vragen hoe de situatie daar is: geen enkel probleem, direct contact, heldere verbinding, alleen wat vertraging door de afstand, waardoor je constant door elkaar staat te praten. Ook hier geldt weer: het buitenland is gemakkelijker dan het binnenland. Na het kortste (31 seconden) en luidste gesprek dat ik ooit met mijn moeder gevoerd heb, rekenen we af en gaan een hapje eten.
In de Travel Survival Kit staat dat het South Ceylon Restaurant erg goed is. Het enige probleem is, dat er niemand is die Engels spreekt en dat de jongen onze op de kaart aangewezen gerechten (tjap tjoy, devilled iets en rijst) aanziet voor tjap tjoy en noedels. Ook lekker, maar toch...
Na een tochtje naar het station om te kijken hoe laat de treinen richting Colombo gaan, gaan we naar het Nationaal Museum, waar we binnen een kwartier doorheen zijn. Het museum in Kandy was veel beter en uitgebreider. Vervolgens zwerven we door de straatjes naar de Old Dutch Mansion, een combinatie van tentoonstelling en winkeltjes gevestigd in een gerestaureerd Nederlands huis. Ze zijn net open en iedere Galliër (of hoe noem je zo iemand?) loopt met een foldertje op zak en probeert ons erheen te praten. Het pand is prachtig gerestaureerd en de verzameling is een prachtige mix van kunst, kitsch en gebruiksvoorwerpen. Het gaat natuurlijk om de bijgevestigde winkeltjes, maar we willen eigenlijk niets kopen en we zien ook niets dat ons van besluit doet veranderen. Men probeert heftig ons edelstenen te verkopen ("Very cheap, you can sell them in Holland" "No thank you, I already have a job"), maar als we weer op straat staan zijn we even rijk als toen we naar binnen gingen.
We vervolgens onze tocht en gaan naar Walkers, een restaurant waar we op het terras heerlijke dadelcake eten en kijken naar de enorme hommels, die hier rondvliegen. De laatste stop is de Nederlands Gereformeerde Kerk. Het mooiste van zo'n kerk vind ik altijd de grafstenen: de hele geschiedenis van een periode is erop af te lezen. Veel opperkoopmannen en hun huishoudsters liggen hier begraven. Bovendien zijn er veel Nederlanders, die op Ceylon werden geboren en op Ceylon stierven en waarschijnlijk in hun hele leven het "vaderland" nooit gezien hebben: een raar idee. De inrichting is typisch voor een Nederlandse kerk: kaal, wit en met harde koorbanken. We tekenen het gastenboek, waaruit duidelijk blijkt dat hier voornamelijk Nederlanders en Belgen komen. Buiten zit een bedelaar, die we bij het naar binnen gaan al wat hebben gegeven. Hij komt weer op ons af, maar blijkt nu een dollarbiljet te willen wisselen: weer zo'n domme Amerikaan die denkt dat de hele wereld zit te wachten op dollars. We geven de man een keurige koers (Rp40), nemen nog een fotootje van de kerk en gaan dan naar het busstation. We hebben dezelfde combinatie van bus, conducteur, chauffeur en muziek-op-de-radio als twee dagen geleden.
Na het ontbijt met gebakken eieren (let op! Die komen later in het verhaal nog terug) gaan we eens wat onderhandelen met een van de vele eigenaars van catamaran-achtige kano's hier. Voor Rp450 wil hij ons, samen met een andere Nederlandse jongen, Jan Willem, wel naar een rotseilandje voor de kust brengen, waar veel meer koraal en vissen te zien zouden zijn. Dus in de boot, door de branding en naar het eilandje. We moeten een eindje uit de buurt van het eilandje blijven omdat daar te woeste golven zijn, het is dieper dan beloofd, het zicht is zanderig en de golven zijn hoog. Al met al niet bepaald ideale omstandigheden om te snorkelen. Al na een minuutje of 20 dobberen voel ik me behoorlijk misselijk worden en ook R. voelt zich in het diepere water niet bepaald op zijn gemak. We gaan dan ook al snel weer terug. Op de terugweg wordt ik door de golfslag steeds misselijker tot het echt mis gaat (daar zijn de eieren weer!).
Weer terug op het land ga ik eerst een kwartiertje zuurstof zitten happen alvorens lekker onder een palmboom te gaan zitten lezen terwijl R. ligt te zonnebaden. Al vrij snel komt er een jongen naast me zitten en ik heb in eerste instantie zoiets van: "O god, wat wil deze nou weer verkopen?", maar het blijkt hier te gaan om een visser, die gewoon gezellig een praatje wil maken. We kletsen honderduit en vangen ondertussen ook nog een aangespoelde vis. Na een gezellig uurtje ga ik op zoek naar R. om te gaan eten. We gaan naar dezelfde tent als eergisteren omdat het eten daar uitstekend was. Voor het toetje gaan we naar ons eigen hotel, waar we een coupe Denmark zonder nootjes eten.
's Middags lopen we naar de andere kant van het strand, maar daar zijn erg veel plaatsjes die ondergepoept zijn door honden. We zoeken zorgvuldig een schoon plekje uit. De golven worden hier niet door het rif gebroken en zijn dan ook veel harder. Na het zwemmen gaan we liggen lezen.
's Nachts wordt ik wakker van een enorme hoosbui en ook bij het opstaan is het nog bewolkt. Ook de rest van de dag zal dat zo blijven. Na het ontbijt zitten we om kwart over acht in de bus naar Matara; we zitten op de grond, maar dat gaat prima, vooral ook omdat de chauffeur heel rustig rijdt. En dat blijkt geen overbodige luxe te zijn, want onderweg zien we een gekantelde vrachtwagen.
Na aankomst in Matara dwalen we door de straatjes van het oude Nederlandse VOC-fort. Je kunt duidelijk merken dat dit fort wat meer uit de richting ligt dan het fort in Galle, want het is hier heel rustig en ook de bevolking is veel minder op toeristen ingesteld, wat een heel aangenaam sfeertje geeft. Het resthouse ligt natuurlijk weer prachtig: in het fort en aan zee, en we houden hier dan ook een uitgebreide koffiepauze.
Vervolgens gaan we naar een klein sterfortje even buiten het hoofdfort: het Redoute Van Eck. In de bus had ik al gezien dat tegenover het sterfort hele mooie fruitstalletjes zijn en ik moet nog een foto van een fruitstalletje maken, dus we gaan daar eerst maar eens rondkijken. Onmiddelijk biedt één van de handelaars ons een mangostan aan, die heel lekker smaakt en we kopen er vier voor Rp20 en krijgen er dan nog één gratis bij. Als ik de fruitverkoper vraag of ik een foto van zijn stalletje mag maken is hij zeer vereerd, haalt een krukje en gaat trots voor zijn stal zitten. Een schitterende foto is het resultaat.
We steken de straat over en gaan het geheel gerestaureerde Redoute Van Eck in, een heel klein verdedigingsfortje aan de doorgaande weg naar Galle. We dwalen (met een "gids" uiteraard) over de muren en bekijken daarna het museumpje, dat waarschijnlijk over allerlei oude technieken voor het maken van kunstwerken gaat, maar zeker weten we dat niet, want het geheel wordt uitsluitend in het Singalees van tekst voorzien en onze "gids" spreekt ook maar zeer rudimentair Engels.
Na dit bezoekje lopen we naar de Galle Oriental Bakery. Onderweg komen we steeds schoolkinderen tegen, die een soort lootjes verkopen. Als we vragen waar ze voor zijn krijgen we steeds alleen maar een hoop verlegen gegiechel te horen, totdat we 's middags een iets stoerdere schoolknaap tegenkomen, die ons vertelt dat het geld bestemd is voor een schooljubileum. Van hem kopen we dan twee lootjes.
In de bakkerij eten we short eats, gevolgd door short cakes vergezeld van Sprite. Voor dit alles zijn we Rp61,75 kwijt: oeps! Als we weer buiten komen begint het te regenen en we gaan schuilen in een fietsenhok. Al vrij snel is het weer redelijk droog en lopen we door naar het busstation. Daar nemen we de bus naar Weherehena. Terwijl we in de bus zitten te wachten op het vertrek breekt er buiten ineens grote commotie uit: een hele lange, dunne slang is bezig de weg over te steken. Dus alle verkeer wordt tegengehouden en de slang wordt met handen zand in de richting van het riool gedreven, waar hij in verdwijnt..
Het is maar een klein ritje naar Weherehena en dan kunnen we ons in de neo-Boeddhistische kitsch storten. De tempel hier heeft een zes verdiepingen hoge, beetje duf kijkende Boeddha en verder als grote attractie eindeloze gangen met een soort stripverhaal over alle vorige levens van Boeddha (en dat zijn er meer dan 500). Bovendien hangen er ook nog portretten tussen van gulle gevers, die hebben bijgedragen aan de aanleg en uitbreiding van deze tempel. Ook nu nog wordt er van alles en nog wat aangebouwd en bijgeschilderd. We beklimmen de zes verdiepingen van het gebouw achter het Boeddhabeeld en bekijken het uitzicht over de omliggende landerijen. Dan gaan we weer naar buiten.
Terwijl we op de bus zitten te wachten komen er een paar dorpelingen naar ons toe, die ons de oren van de kop vragen en zeer giechelig doen tot het hoge woord eruit komt: ik ben een "Big Buddha" volgens één van hen, waarop R. zegt dat er zijn die voor minder gestorven zijn. En als wij dan lachen snappen zij het niet.
Met een leeg busje terug naar Matara, waar we bij een stalletje curd kopen. Curd is buffelyoghurt, waar we veel positieve verhalen over gelezen hebben, maar als we beginnen te eten uit de prachtige stenen container, waarin de curd verpakt zit, kom ik er al snel achter dat ik buffelyoghurt, in tegenstelling tot buffelkaas, ronduit vies vind: prikkend en muf. De vanochtend gekochte mangostans zijn daarentegen uitstekend.
Om drie uur hebben we een volle bus terug. Ik kan nog op een verhoging achter de chauffeur zitten, maar kom er al vrij snel achter waarom die plaats niet populair is: onder de verhoging zit de motor en die wordt na verloop van tijd billenbrandend heet. Ik zit al een tijdje ongemakkelijk heen en weer te schuiven als de chauffeur mij grijnzend een kussentje aanreikt, maar dan hoeft het niet meer omdat ik mijn rugzak inmiddels onder mijn gat gemanoeuvreerd heb. Na een uurtje rijden zijn we terug in Unawatuna, drinken wat en gaan dan lezen, wassen en scrabble spelen.
R. merkt op dat we nog lekker een uur hebben tot het eten... Even later is het grote paniek: lens vermist! Dus het volgende uur brengen we op onze knieën door op de vloer van onze hotelkamer: dat kreng moet toch érgens zijn. R. belooft appeltaart bij thuiskomst als we de lens vinden, maar zelfs dit helpt niet. Na een uur staken we de zoekactie, R. haalt zijn bril te voorschijn (geen gezicht) en gaat zich voor het eten bezatten aan een martini. Na het eten zoeken we toch maar verder, maar hoe goed we ook zoeken: geen lens. We maken de was af en dan ga ik slapen.
Om even voor twaalven gaat R. slapen, spoelt toch zijn oog nog even uit en wat komt daar achter zijn ooglid vandaan? Inderdaad! Dus ik word wakker gemaakt met de mededeling dat ik terug in Nederland op appeltaart kan rekenen. Sommige mensen doen ook alles voor een martini...
Na het ontbijt laat ik me masseren, omdat ik wat last heb van mijn rug. De masseur is een Djengis Khan-achtig type met een volkomen kaal hoofd en een grote baard. De massage gebeurt met traditionele Sri Lankaanse plantaardige massageolie op basis van kruidnagel. Na bijna een uur ben ik terug op de kamer, waar R. opmerkt dat ik "ruik als een kruidkoek: een hele zware" (er zijn er om minder gestorven!).
Vervolgens gaan we naar het strand, gevolgd door een maaltijd in het Summer Garden Restaurant. Eergisteren werden we al opmerkzaam gemaakt op de mogelijkheid om speciale gerechten te eten en ook vandaag blijken ze krab te hebben. Ik bestel Crab Singapore style en krijg vervolgens een enorm bord met twee complete, gekookte krabben erop. Na uitleg van de eigenaar hoe je zoiets moet eten, peuter ik het vlees eruit. Het is een heel werk, maar de moeite meer dan waard.
R. gaat terug naar het strand, ik ga naar de hotelkamer, waar ik eerst een halve fles doppeldouche nodig heb om die vieze kruidnagellucht uit mijn poriën en haar te wassen. Vervolgens ga ik wat lezen en suffen tot R. terugkomt omdat het buiten inmiddels is gaan regenen.
Het avondeten bestaat uit een barbecue, waarbij we echter niet zelf vlees mogen roosteren, maar slechts mogen aanwijzen wat we willen hebben. Ondertussen wordt er een heuse disco opgezet. Een paar van die snelle knapen slepen met discobollen, knipperlampen en een enorme geluidsinstallatie. De muziek valt niet tegen: redelijk up-to-date. Alleen is er geen hond, die behoefte heeft aan dansen. De disco is niet overdreven luid en schijnt er ook niet al te lang door te zijn gegaan.
De dag dat er in Galle wegraces worden gehouden en daarom lopen er 's morgens vroeg bij het ontbijt al een hele groep opgewonden Sri Lankanen rond, waarvan er één of meer mee moeten doen. Na het ontbijt betalen we eerst de rekening van het hotel (iets meer dan Rp6000 voor twee personen een hele week halfpension in een luxe hotel), regelen een bajaj voor morgenochtend en gaan dan lekker uitgebreid de zondagkrant lezen. We gaan wel naar het strand, maar de zee is eigenlijk te ruw om te zwemmen en dus ga ik al vrij snel terug naar de kamer, neem een douche en ga dan lekker lezen.
Het middageten gebruiken we in ons vaste tentje, waar we, o wonder, weer één van de vier Belgen tegenkomen. De man is inmiddels nog maar alleen op het eiland: hij blijkt van beroep tekenaar te zijn en is hier om tekeningen te maken voor een toeristenfolder. Na de calamari ga ik een beetje rommelen op de kamer en geef fooi aan de schoonmaker, die me omstandig gedag komt zeggen. Na verloop van tijd komt R. terug, omdat we het traditionele middagbuitje hebben. Eigenlijk valt de regen best mee als je bedenkt dat de regentijd officieel nog niet afgelopen is.
Even na vieren, als de regen en de ergste hitte voorbij zijn, gaan we een stukje lopen. Langs de grote weg lopen we naar "Nooitgedacht", een oude Nederlandse buitenplaats, waar ten tijde van de VOC de gouverneur van Galle woonde. We zien niemand, dus we lopen eerst door de tuin op zoek naar de restanten van het oude kanaal naar Galle, dat we ook inderdaad vinden. Als we teruglopen en nog even naar het pand staan te kijken worden we uitgenodigd door de eigenaar van het pand. Het is een hele aardige jongen van onze leeftijd, die het pand verhuurt als hotel. Op dit moment zijn ze het voorhuis aan het verbouwen. Het pand ademt nog echt een authentieke, 17e-eeuwse sfeer uit. We schrijven het woord "Buitenplaats" voor hem op, omdat hij dat in een folder wil gebruiken.
Terug in het hotel drinken we cola. Terwijl we zo zitten komen de Sri Lankanen terug met allemaal grote bekers: ze hebben een aantal tweede en derde prijzen in de wacht weten te slepen bij de wegraces en zijn daar bijzonder trots op. Ze trachten mij wijs te maken dat één van de obers die gewonnen heeft en ik ben best bereid dat spelletje mee te spelen, dus ik ga de ober omstandig staan te feliciteren.
Onze laatste grote reisdag. Om kwart voor zeven opstaan, ontbijten en dan om acht uur met de bajaj, die al keurig staat te wachten, naar het station. We hebben nog ruim de tijd en R. gaat eerst een foto van de stadsmuren maken. Dan gaan we op het perron zitten wachten tot de trein arriveert. De trein is keurig op tijd en om 10 over half negen vertrekken we richting Colombo. Het is, in tegenstelling tot wat men ons wou doen geloven, niet erg druk in de trein en we zitten dan ook lekker ruim in de tweede klas. Onderweg wordt het steeds donkerder tot er een echte hoosbui losbarst, die echter niet erg lang aanhoudt.
Om twaalf uur zijn we in Colombo, waar we eerst kaartjes kopen voor de trein van twee uur naar Negombo. We laden de rugzakken op ons rug en gaan op zoek naar een eettentje. Colombo is een echte wereldstad in vergelijking met wat we tot nu toe zijn tegengekomen: zeer veel verkeer op brede boulevards en ont-zet-tend veel mensen. In het stationsgebouw blijkt een soort snelbuffet te zijn, waar we ons tegoed doen aan short eats. Dan het station weer in en wachten op de trein naar Negombo. Terwijl we zitten te wachten valt er weer een enorme regenbui: dit is zo'n dag dat je weer merkt dat de regentijd nog niet voorbij is.
Om even voor tweeën komt de trein aan op het perron. Het is een ontzettend oude bak met alleen maar derde klas wagons. We zitten op houten banken, die we zorgvuldig uitzoeken omdat op een aantal plaatsen het dak lekt of de ramen niet dicht kunnen. Het is een trein vol met schoolkinderen, die in de meest onooglijke dorpjes uitstappen. Naast R. zit een klein jongetje van een jaar of vier/vijf, die, in tegenstelling tot de meeste kinderen van zijn leeftijd, niet bang voor ons is. Hij zit ontzettend lief te lachen en speelt ondertussen met een brilmontuur zonder glazen. Bij het uitstappen zwaait hij ons enthousiast gedag.
De reis naar Negombo duurt schier eindeloos, maar om half drie zijn we dan toch op het station en nemen een bajaj naar het Sunflower Beach Hotel, waar we enthousiast begroet worden door één van de obers. We brengen onze spullen naar kamer 207. Weer beneden bestellen we een fruitjuice, maar we krijgen een soort variant in de vorm van een fruitpunch: mierzoet en duur. De rest van de middag luieren we lekker in en rond het zwembad, ik doe het allerlaatste kleine wasje (wat zal ik blij zijn als ik de hele boel weer in de wasmachine kan stoppen) en we bereiden de reis naar Colombo van morgen voor.
We eten in het hotel, waar het hoogseizoen duidelijk begonnen is, want alle prijzen zijn scherp verhoogd ten opzichte van drie weken geleden. Binnen is het een lawaai van belang en één van de obers vertrouwt ons toe dat hier sprake is van een grote groep Russen, die voor het eerst ver weg op vakantie zijn. Inderdaad zijn het zeer zuidelijk uitziende ex-Russen (Armeniërs of iets vergelijkbaars), met hele monden vol gouden tanden en vreselijk veel lol onder elkaar. Alleen moeten de Sri Lankanen duidelijk wel wennen aan de hoeveelheid geluid, die ze bij die lol produceren; alles gaat luid: zingen zowel als in het zwembad springen.
Een lange, drukke dag in Colombo staat ons te wachten en na het ontbijt met zachte eieren gaan we met een bajaj naar het busstation. Terwijl we daar de juiste bus lopen te zoeken breekt er een hoosbui los, die zo erg is dat we van het kleine stukje van het afdak naar de bus al drijfnat worden. De bus is al bijna vol en ik zit dan ook voorin naast een man met een enorme zak rijst, terwijl R. wat meer naar achteren zit. In Colombo blijkt R. maar één kaartje te hebben afgerekend, terwijl ik nooit een conducteur heb gezien, dus ik heb voor dat schamele bedrag ook nog zwart gereden.
In Colombo stappen we uit en komen er na enig georiënteer achter dat we ons in de Pettah, de oude handelswijk, bevinden. We gaan eerst op weg naar de Wolvendaal Kerk, omdat dat het verste punt is dat we vandaag willen bezoeken. Onderweg fotografeer ik nog één van de schitterende, typisch Sri Lankaanse vrachtwagens en dan gaan we op naar de kerk. De Wolvendaal Kerk is een oude Nederlandse kerk, die niet, zoals de naam doet vermoeden, in een laagte ligt, maar juist op een heuvel. Het dak is gemaakt van rode golfplaten en ook verder doet de kerk een beetje kitsch aan, maar als we na enige moeite de ingang hebben gevonden blijkt het interieur zeer de moeite waard te zijn. Ook hier weer veel rouwstenen en bij het tekenen van het gastenboek worden we attent gemaakt op de handtekening van prins Claus (in een beetje kinderlijk handschrift), die ook dit gebouw in 1979 bezocht heeft. Als we weer buiten staan wil R. nog een foto maken en terwijl hij op zoek gaat naar een mooi gezichtspunt word ik "overvallen" door een aantal bajajrijders, die duidelijk om een geintje verlegen zitten. Eén van de rijders, een al wat oudere man zonder al te veel tanden meer in zijn mond, wordt door zijn collega's afgeschilderd als een "monkey" en ik speel het spelletje dapper mee. Als R. klaar is met zijn fotografische escapades nemen we hartelijk afscheid en gaan weer terug richting stad.
Ons volgende reisdoel is het Hindoe tempel complex aan Sea Street, dat echter niet aan Sea Street blijkt te liggen, maar aan de straat erachter. Bij de poort worden we opgewacht door een uitermate vervelend heerschap, die bovendien op dit tijdstip van de dag al een enorme drankkegel heeft. Hij doet zo opdringerig dat we al snel door hebben dat we hier echt geen behoefte aan hebben en dus de tempel onverrichterzake maar weer verlaten. Ondertussen is hij er nog wel in geslaagd ons een "derde oog" te bezorgen van gele pasta, die we slechts met zeer veel moeite weer wegkrijgen (en R.s zakdoek wordt waarschijnlijk nooit meer helemaal de oude). We geven de mevrouw, die op onze schoenen paste, keurig fooi, maar de opdringerige gids krijgt Rp2: een echte authentieke belediging, die dan ook met veel gesputter gepaard gaat.
We lopen door de drukke straten naar het Dutch Period Museum, dat gevestigd is in een prachtig oud Nederlands gebouw. Het is een hele uitgebreide collectie Nederlandse spullen, met een uitgebreide en goede uitleg erbij. Ze hebben echt prachtige dingen, zoals een uitgave van het Onze Vader in het Singalees (eerste levensbehoefte voor die arme inboorlingen natuurlijk), massa's muntjes en twee zalen vol oude Nederlandse meubels, waaruit duidelijk de voorkeur van onze voorvaderen voor geheime laatjes en vakjes blijkt.
Na een uur staan we weer buiten en gaan eerst naar de bank voor de laatste rupees. Het gebouw ziet er zeer professioneel uit, is helemaal airconditioned en voorzien van het lang-zaam-ste personeel, dat we in heel Sri Lanka hebben meegemaakt (en dat wil wat zeggen). Na eindeloos wachten en een zeer chagrijnige baliemedewerker, staan we eindelijk op straat en moeten we ons nog haasten om bij het KLM gebouw te komen. We haasten ons zo dat ik mis stap op de rand van het trottoir en geweldig mijn enkel verstuik. Al hinkend kom ik bij het gebouw, waar blijkt dat de KLM daar al lang niet meer zit: verhuisd naar een zuidelijke wijk.
Dus terug naar de Pagoda Tea Room, waar we ons eens lekker te buiten gaan aan short eats: ik geloof dat de ober wel vijf keer voor ons op en neer geweest is. Na een uurtje staan we voldaan weer buiten en lopen via het presidentieel paleis, met veel nors kijkende commando's in de tuin, naar St. Peter's Church. Dit is een oude Engelse zeemanskerk, die heerlijk rustig is na de heksenketel buiten.
Vervolgens door naar Cargill's (een oude bedoening) en dan naar Laksala, waar R. zich gaat vergrijpen aan de souvenirs. Ik ga rustig op een bank zitten wachten tot meneer ingeslagen heeft en dan lopen we, R. met wandelstok voorop, naar het Taprobane Hotel, waar op de bovenste verdieping de Harbour Room is: een restaurant met koude airco en een prachtig panorama-uitzicht over de haven van Colombo. We drinken thee en limejuice en gaan dan op weg naar het busstation.
Daar aangekomen moeten we eindeloos wachten in een enorme rij. Het is weer gaan regenen, dus we staan in ieder geval droog, maar het is met al die lijven pal bij elkaar wel enorm benauwd. Als er dan eindelijk een bus komt blijken we een echte forensenbus te hebben: dit is echt de drukste bus die we ooit gehad hebben.
Om half zes zijn we terug bij het hotel, waar we eerst wat gaan drinken in het ernaast gelegen Honky Tonky II. Vervolgens wat zwemmen om af te koelen en na een douche lopen we naar het Sea Side Restaurant. We zijn al wat humeurig van de vermoeiende dag en als het dan ook nog meer dan een uur duurt voor het eten komt en de soep ook nog na het hoofdgerecht komt, wordt dat er natuurlijk niet beter op. Het eten smaakt op zich prima, maar zo lang wachten is niet echt een lolletje als je honger hebt. Het toetje gebruiken we maar in ons eigen hotel. Daar is een calypsoband aan het spelen tot groot plezier van de groep Russen en als ze dan ook nog nummers van de Beatles gaan spelen ontploft de zaal zowat van geluk en wordt er op uitgebreide schaal gedanst en meegeklapt, -gestampt en -gezongen.
Onze laatste hele dag in Sri Lanka begint lekker lui. Na het ontbijt lopen we naar de stad, waarbij we onderweg onze fotorolletjes volschieten. We lopen door van die echte winkelstraatjes met allemaal straathandel. Als ik nog één foto op mijn rolletje heb komt er een meneer naar mij toe, die mij met gebaren overduidelijk maakt dat hij dolgraag op de foto wil. Na afloop krijgen we een hand en loopt hij weer door, terwijl de rest van de straat druk naar ons staat te gebaren dat hij totaal geschift is.
We lopen naar een drankwinkel, waar we staand een flesje sap/chocomel nuttigen en waar R. een fles arrack koopt. Dan dolen we verder door het centrum van Negombo. We kopen een krant en R. koopt op de markt, na keihard onderhandelen waarbij hij zelfs een paar keer dreigt weg te lopen, een sarong voor Rp150. Als we in het hotel de balans van de vakantie opmaken blijkt R. Rp5 meer aan souvenirs te hebben uitgegeven dan ik. We hebben alles uit de gezamenlijke portemonnee betaald, maar die Rp5 scheld ik hem grootmoedig kwijt.
Na de ochtendwandeling nemen we een bajaj terug naar het hotel. Van half elf tot vijf uur liggen we in het zwembad, slechts onderbroken door een bezoek aan Honky Tonky II, waar we kip en milkshakes nuttigen. Voor ons galgemaal lopen we naar Silva's Beach Restaurant, waar we, zittend op heerlijke tuinstoelen, een uitstekende maaltijd gebruiken.
De wekker staat op drie uur, maar om kwart voor drie worden we met luid gebons gewekt door de nachtwaker. Weer gaan slapen heeft geen zin, dus dan maar onder de douche en vervolgens rustig naar beneden. Daar staat al een meneer met een busje op ons te wachten, die ons keurig naar de luchthaven brengt. Daar is het even zoeken voor we de juiste ingang te pakken hebben, maar dan gaat het ook allemaal vrij efficiënt. De bagage wordt gecontroleerd bij binnenkomst, voor de incheck en bij het passeren van de douane, dus dat zit wel goed. Het inchecken gaat goed, evenals het geld terugwisselen, het betalen van de luchthavenbelasting en de tocht door de douane. En daar zitten we dan om vijf uur: nog twee uur te gaan voor het vertrek van het vliegtuig. We eten en drinken wat in de lounge en zoeken dan een plekje om wat rond te hangen. De vertrekhal is zeer groot en luxe, terwijl er hier nog geen twintig vliegtuigen per dag vertrekken. Ik confisceer een rijtje van vier stoelen, leg mijn trui onder mijn hoofd en mijn sarong erover en ga nog een uurtje liggen slapen. Ondertussen koopt R. een fles Smirnov wodka voor nog geen tientje, dus we zijn allebei weer gelukkig.
Om half zeven moeten we ons bij de gate melden en als we dat doen kunnen we meteen doorlopen naar de bus, die ons naar het vliegtuig brengt. We hebben deze keer een raamplaats. Het vliegtuig zit helemaal vol en schuin achter ons zitten een paar families met babys, waarvan er steeds tenminste één huilt: om gek van te worden.
We vertrekken keurig op tijd en landen ook keurig op tijd in Karachi. Daar blijkt bij het van boord gaan dat de handtas van een stewardess gestolen is. Grote paniek natuurlijk, want Pakistan is al niet gemakkelijk bij de paspoortcontrole en zonder paspoort wordt het natuurlijk helemaal een hel.
Met een verse bemanning vertrekken we naar Amsterdam. De film is deze keer "My cousin Vinnie", maar de eerste tijd is het uitzicht op de ruige bergen van Iran aanzienlijk interessanter. Na het slot van de film krijgen we eten (met garnalen, die R. niet lust, maar ik wel, gni gni) en dan vliegen we over een totaal onbewolkt Joegoslavië (of Kroatië, of Slovenië, of hoe die nieuwe landen ook allemaal mogen heten). Door het on-board navigatiesysteem kan je prachtig volgen waar je bent, waarbij de rivieren als leidraad dienen. Ik maak nog een praatje met een steward en zo wordt het al snel half vier Nederlandse tijd en kunnen we de daling inzetten. We draaien een bocht over een met wolken bedekt Leiden en landen precies om vier uur. Het is echt topdrukte op Schiphol, maar voornamelijk mensen die weg gaan. Na een lange wandeling -Schiphol wordt ook met het jaar groter- sjouwen we praktisch ongecontroleerd door de douane, waarna we eindeloos lang op onze rugzakken moeten wachten. Om kwart voor vijf lopen we met veel te veel thee in onze rugzakken door de "nothing to declare" poort, maar tegelijkertijd komt er een hele charter vol Griekenlandgangers doorheen, dus wij met onze sjofele rugzakken worden niet gecontroleerd.