SRI LANKA (1)

 

In 1992 ga ik samen met mijn vaste reismaatje R. op vakantie naar Sri Lanka. Op deze pagina staan de dagen 1-13 beschreven, de dagen 14-27 staan op pagina 2.

 

 


Dag 1: Het begin van de vakantie

 

Om kwart voor 12 sta ik op Schiphol. Daar blijkt ook R. de vorige trein te hebben gehaald, zodat we meteen door kunnen naar de incheckbalie. Daar blijkt het een heksenketel te zijn, maar na een minuut of 20 staan we aan de balie. We peuteren van het meisje achter de balie ook nog het telefoonnummer voor herbevestiging in Colombo los en dan kunnen we verder.

 

In de vertrekhal eten we onze boterhammen, krentenbollen en bananen op, trachten tevergeefs een sticker met de vlag van Sri Lanka te kopen en begeven ons om kwart over één naar de vertrekhal. Na de bagagecontrole kunnen we vrij snel de Boeiing 747-300 van KLM in. Het blijkt geen rechtstreekse vlucht naar Colombo te zijn: we maken een tussenlanding in Karachi. We vertrekken een half uurtje te laat, maar dat zullen we op het eerste deel van de reis al weer inlopen.

 

Het eerste stuk naar Karachi duurt zeveneneenhalf uur en we worden flink bezig gehouden. Na een maaltijd met 5 malariata­bletten en 2 glaasjes Baileys krijgen de film "Beethoven" en dan de tweede maal­tijd. Buiten is het inmiddels donker, dus iedereen probeert nog een beetje te slapen. Om 00.40 plaatselijke tijd landen we in Karachi, waar iemand van boord wordt gehaald, die zich daar zeer luidruchtig tegen verzet.

 

Terug naar het begin


Dag 2: Aankomst in Negombo

 

Na een uurtje schoonmaken en de binnenkomst van nieuw eten, een nieuwe bemanning en een paar nieuwe passagiers stijgen we weer op voor de laatste 3 uur naar Colombo. Het vliegtuig is half leeg en ik leg beslag op een rij met maar 2 stoelen, waar ik na enig kunst- en vliegwerk op een redelijk comfortabele manier een paar uur kan slapen.

 

Om even voor half zes landen we, keurig op schema, op het vliegveld Katunayake bij Colombo. Het begint net een beetje licht te worden als we met bussen naar de aankomsthal worden vervoerd. Daar vullen we de immigratiepapieren in en halen bij de Tourist Information een boekje met adressen van hotels, die goedgekeurd zijn door de Ceylon Tourist Board. Vervolgens zoeken we een rij uit voor een van de paspoortcontroles. En dat blijkt dus de verkeerde rij te zijn: voor ons staan een twintigtal Sri Lankaanse dames, die waarschijnlijk boodschap­pen hebben gedaan in Pakistan: ze zijn beladen met gettoblasters, barbiepoppen en zelfs een jerrycan met onbekende inhoud. Na een flinke wachttijd kunnen we door de douane heen, stempel in het paspoort en dan door naar de bagageband. Met de rugzakken naar de bank. Ook daar is het weer een chaos: de Engelsen hebben dan wel 150 jaar in Sri Lanka gezeten, maar de keurige Engelse rijen zijn ver te zoeken. De bankemployé neemt een hele serie paspoorten en cheques tegelijk in en dan maar hopen dat het goed gaat. Het gaat goed en we krijgen bijna 4200 rupees voor 100 dollar: 4 cent per rupee.

 

Als we naar buiten lopen merken we pas hoe goed de airconditioning in de aankomsthal is: het is net half 7 maar de warmte valt als een warme deken op me en ik loop me rot te zweten in mijn spijkerbroek. We trachten een bus te vinden, maar het is allemaal bijzonder onduidelijk en als een taxichauffeur ons aanbiedt om ons voor Rp200 naar Negombo te brengen lopen we maar met hem mee. We delen de auto met 2 Fransen. Tegen zeven uur zijn we bij het Sunflower Beach Hotel in Negombo. We hebben dit hotel al in Nederland geboekt, omdat we in combinatie met ons KLM ticket minstens 5 nachten in een hotel moesten boeken. Daarom zullen we hier in het begin 2 nachten en aan het eind 3 nachten verblijven. We worden naar onze kamer 110 gebracht en gaan dan na een korte douche eerst een paar uur slapen.

 

Na een poosje slapen word ik wakker en kijk recht in het gezicht van een eekhoorn, die door het luchtrooster onze kamer is binnengekomen en nu onze spullen zit te inspecteren. De eekhoorn schrikt zonodig nog erger dan ik en neemt snel de benen.

 

Om 12 uur worden we weer wakker en gaan beneden in het restaurant rijst met curry eten. Vervolgens lopen we langs het strand: de zee is hier erg wild en zanderig en eigenlijk niet echt geschikt om in te zwemmen. Daarom gaan we de rest van de middag aan de rand van het zwembad liggen.

 

Als de ergste hitte voorbij is lopen we Negombo in. Midden op straat lopen koeien, die door niemand lastig gevallen worden en waar ook alle vervoermiddelen keurig omheen koersen. Negombo is een katholieke enclave in Sri Lanka en op een aantal straathoeken staan dan ook prachtige kitscherige heiligenbeelden. De heiligen zijn bijzonder wit en westers, wat een beetje raar aandoet in een Aziatisch land. Net als in Indonesië roept ook hier weer alles en iedereen "hello" tegen ons, dus we groeten maar weer vriendelijk terug.

 

Na een half uurtje lopen belanden we bij de St. Mary kathedraal, waar net een processie aan de gang is. Niet alleen de processie, waar voornamelijk kinderen aan deelnemen, is de moeite waard, maar ook de rest van het straatbeeld: een ballonnenverkoper die prachtige gevlochten balloncreaties in een band om zijn hoofd draagt, verkeersbrigadiertjes met witte handschoenen en verder gewoon veel toeschouwers.

 

Als het bijna donker is lopen we terug naar het hotel en proberen in de buurt een restaurant te vinden. We vinden echter niets geschikts en eten dus in het hotel. Na het eten gaan we op het terras zitten lezen. Halverwege de avond begint het keihard te regenen en valt tot twee keer toe voor korte tijd het licht uit.

 

Terug naar het begin

 


Dag 3: Een uitgebreide verkenning van Negombo

 

Om kwart voor 8 wordt ik geheel uitgeslapen wakker en na de douche en een ontbijt met eieren, toast en vruchtensap doen we even een klein wasje. Om 9 uur lopen we het hotel uit en nemen een bajaj. We willen naar het fort, maar de bajajrijder brengt ons naar het busstation. Zo'n ramp vinden we dat niet, want dan kunnen we eens kijken hoe het daar toegaat. We ontmoeten hier 2 Nederlanders, die al 3 weken door Sri Lanka reizen. Terwijl we gezamenlijk richting het resthouse lopen vertellen ze ons dat het in het binnenland ongelofelijk rustig is en dat je soms helemaal alleen in een hotel zit. Verder leggen ze ons ongeveer uit hoe het bussysteem in elkaar zit.

 

Nadat we ze bij het resthouse hebben achtergelaten lopen we langs de lagune van Negombo, die vol ligt met prachtige vissersboten: een soort smalle kano's met voor het evenwicht een soort zijbalk als bij een catamaran. Ze zeilen met behulp van een vierkant zeil. We lopen naar het Nederlandse fort, maar daar is niet zo veel van overgebleven en wat er nog is dient voor het grootste deel als gevangenis en daar kunnen -en willen- we dus niet in. Wel staan er heel veel Sri Lankanen te wachten, waarschijnlijk om gevangen zittende bekenden te bezoeken. Wij lopen door naar het strand, waar het overduide­lijk naar vis ruikt. Hier komen in de ochtend de vissersboten aan land en wordt de gevangen vis verkocht. De lucht is hier vergeven van de kraaien, die hier dezelfde rol vervullen als de meeuwen in Nederland. Als we weer doorlopen worden we "belaagd" door een klein jongetje met een cobra: of we maar, tegen betaling uiteraard, een foto willen nemen. Nadat R. hem heeft verteld dat we daar geen behoefte aan hebben en dat hij maar fijn met zijn slang moet gaan spelen lopen we via de lagune naar het kanaal van Negombo.

Het kanaal van NegomboDe Nederlanders hebben hier in de 17e en 18e eeuw een lang kanaal naar Puttalam aangelegd, dat gebruikt werd voor het vervoer van specerijen. Tegenwoordig wordt het kanaal eigenlijk alleen nog maar gebruikt voor wat lokaal vervoer. We lopen een stukje langs de huizen langs het kanaal. Het is inmiddels bloedheet geworden en zo tussen de huizen valt de wind weg en is het zweten geblazen. Als we in een winkelstraat terecht komen gaan we de eerste de beste drankwinkel binnen, waar ze heerlijk gekoeld mangosap blijken te hebben: het vocht komt door de poriën direct weer naar buiten. We kopen ook nog een grote fles water en gaan dan naar de St. Mary kathedraal, waar we in de wind en de schaduw gaan zitten opdrogen. Vervolgens lopen we de kathedraal in en bekijken de prachtige kitschbeel­den, die de kruisgang van Jezus uitbeelden. In een hoek van de kerk is een meisje bezig de vloer te vegen en ze vraagt of we een "bonbon" hebben: na "schoolpen?" zal dit de meest gestelde vraag in Sri Lanka blijken te zijn.

 

We lopen via de winkelstraten en een overdekte groentemarkt terug richting het hotel. Onderweg ga ik naar een openbaar aftappunt van de waterleiding toe om mijn gezicht te wassen. De mevrouw die daar bezig is haar kleren en zoontje te wassen is zeer behulpzaam en gooit met een plastic bakje water over mijn handen.

 

Om half één zijn we terug bij het hotel en gaan in het ernaast gelegen Honky Tonky II restaurant eten. Aan de tafel naast ons zit een ouder Amsterdams echtpaar, waarvan de man denkt dat het jongetje dat ons bedient niets liever doet dan Nederlands leren. Ergernis dus. We eten voor weinig geld een mixed plate met allerlei loempia-achtige snacks en duiken daarna om 2 uur het zwembad van het hotel in. Dit duurt echter niet lang want al snel begint het te regenen en dit blijkt echt een serieuze uitloper van de regentijd te zijn: eerst onweer en vervolgens een aantal on-voor-stel-bare hoosbuien, waarbij je iedere keer denkt dat het nu toch echt niet harder kan gaan regenen en iedere keer blijk je weer mis te zitten. Bovendien gaat dit alles gepaard met zeer veel wind. Er zit niets anders op dan de middag lezend op het -overdekte- terras door te brengen. 's Avonds eten we weer in het hotel, maar breken al vrij snel op als we aan tafel vergezeld worden door een bijzonder luidruchtige Duitser (hij is leraar voor doven, dus daarom zal hij wel zo luidruchtig zijn).

 

Terug naar het begin


Dag 4: Met allerlei bussen naar Anuradhapura

 

Vandaag hebben we een lange reis voor de boeg: zo'n 180 kilometer naar Anuradhapura. De wekker gaat dan ook al vroeg af en we zitten om even over zevenen aan het ontbijt. Het hotel is redelijk bezet, maar het merendeel zijn uitslapende zon- en strandvakantiegangers, dus we zitten moederziel alleen. Om 10 voor 8 lopen we het hotel uit en gaan met een bajaj naar het busstation, waar we even over achten aankomen. Officieel vertrekt er hier een paar keer per dag een rechtstreekse bus naar Anuradhapura, maar het is volledig onduidelijk wat er vandaag gaat gebeuren. Wie we het ook vragen, we krijgen steeds andere antwoorden. Ondertussen gaat R. nog een paar broodjes en wat bananen voor onderweg kopen terwijl ik tussen de talrijke bedelaars op de spullen pas. Er komt ook nog een betoging door het busstation gelopen van mensen die ontslagen zijn door een kledingfabrikant omdat de orders uitbleven.

 

Na een uurtje wachten krijgen we eindelijk uitsluitsel: de bus naar Anuradhapura rijdt vandaag niet vanwege een "breakdown". Na wat overleg besluiten we de reis onder te verdelen in 3 stukken: Negombo-Chilaw, Chilaw-Puttalam en Puttalam-Anuradhapura. De situatie wordt ernstig bemoeilijkt door het feit dat op de voorkant van de bussen uitsluitend borden met onleesbare Singalese kriebels staan. Dus beginnen we maar gewoon te roepen en na een korte tijd zitten we in een minibusje naar Chilaw. Dit is geen officiële bus, maar een busje van een privé-onderneming. De prijzen verschillen echter niet of nauwelijks, alleen worden de privé bussen zo mogelijk nog voller gepropt dan de officiële bussen. Aan de prijzen voor het vervoer kan het echter niet liggen: de 50 km naar Chilaw kosten ons Rp10 per persoon. Voor dat geweldige bedrag zitten we dan ongeveer 2 uur in de bus. Omdat we bij het beginpunt zijn ingestapt kunnen we ook inderdaad zitten, wat de reis in zo'n klein busje wel een stuk plezieriger maakt. We rijden over de tweebaans kustweg (al is er gedurende de hele reis geen strand te zien) door een bijzonder groen landschap naar Chilaw, waar we voor we het goed en wel door hebben al weer in de volgende bus zitten. Dit is een iets grotere bus en dat is maar goed ook, want nu hebben we geen zitplaats en moeten de volgende 2 uur/50 km naar Puttalam staan. Al snel raak ik in gesprek met een jongen, die leraar Engels blijkt te zijn. Hij is ontzettend aardig en we praten over van alles en nog wat. Hij is samen met wat vrienden op weg naar een dorpje tussen Chilaw en Puttalam om cashewnoten op te halen. Bij het afscheid schudden we elkaar de hand en dan gaat de reis weer verder.

 

We rijden door een gebied met allemaal kokospalmplantages. Kokos is een veelgebruikt product in Sri Lanka: het eten wordt gebakken in kokosolie, de King Coconut kun je drinken, matrassen zijn gevuld met kokoshaar, van de noten worden gebruiksvoorwerpen gemaakt en als je arm bent is het dak van je hutje gemaakt van gevlochten kokospalmbladeren. Via de lagune komen we Puttalam binnen en staan rond een uur of één langs de kant van de weg. En dan is het wachten op een bus naar Anuradhapura...

 

Navraag bij het busstation levert niets op, maar er staat een meneer langs de kant van de weg, die, geloof ik, ook die kant uit moet, dus die zullen we maar in de gaten houden. Ondertussen is de school uitgegaan en staan enige tientallen jonge Puttalammertjes ons aan te staren en uit te giechelen. En ik moet zo plassen... Na veel gezoek vind ik eindelijk een rustig plekje in de hoek van het plaatselijke voetbalstadion, waar ik na het grut van me te hebben afgeschud rustig kan plassen.

 

Na een uur, veel gestaar en veel gegiechel komt er eindelijk een bus richting Anuradhapura. We zijn inmiddels bereid om een moord te doen om deze bus in te komen, maar het blijkt dat de drukte in de bus redelijk meevalt en we kunnen op de achterbank zitten. De overige passagiers zijn voornamelijk schoolkinderen, die we onderweg bij de meest onooglijke gehuchten weer kwijtraken. Alle schoolkinderen hebben hier uniformen: witte blouses met respectievelijk donkerblauwe korte broekjes voor jonge jongetjes, witte lange broeken voor grotere jongens, rode rokjes voor kleine meisjes en witte rokken voor de wat oudere meiden. Het is opvallend hoe schoon de kleren zijn als je bedenkt dat alles met de hand gewassen wordt en vaak ook nog in een meer of rivier.

 

Voor Anuradhapura krijgen we nog drie roadblocks: we zitten hier vrij dicht bij het gebied waar het door Tamilgeweld onrustig is. De andere kant uit moet iedereen de bus uit om gecontroleerd te worden, maar bij ons komt er een -zeer vriendelijke- militair de bus in die de papieren van een ieder controleert. Wij zitten braaf klaar met onze paspoorten, maar wij vormen met onze bleke koppen blijkbaar geen gevaar voor de staatveiligheid, want we worden vriendelijk toegelachen, maar niet gecontroleerd. We rijden door een vrij droog gebied, dat nog het meest weg heeft van een tropische variant van Nederland: vlak, met veel gras en wat rijstvelden.

 

Om vijf uur zijn we in Anuradhapura en lopen door de bloedhitte naar het Shanti Guesthouse, dat veel verder van het busstation ligt dan het kaartje deed vermoeden. We komen aan bij een gesloten deur maar via een hek waarachter 2 lieve hondjes zitten worden we binnengeleid. Ik ga de 2 soorten kamers bekijken en we besluiten een kamer van de dure soort -met eigen badkamer- te nemen: voor Rp200 (f8,-) ga je immers niet moeilijk doen. We blijken in dit hotel van 13 kamers de enige twee gasten te zijn en dat zal de rest van de dagen zo blijven. Hoezo: laagseizoen?

 

We vullen de watervoorraad met frisdrank wat aan, praten wat met de hele aardige eigenaresse van het hotel en gaan dan, na een lauwe douche, wat zitten schrijven en lezen. Ook uit het gastenboek blijkt dat de handel sinds het begin van de ongeregeldheden met de Tamils in 1983 wel erg traag is. Toch loopt er nog heel wat personeel rond: een klein manusje van alles, Djanagee (dat betekent volgens mij gewoon "jongetje" of de helft van de kinderschaar in Sri Lanka heet Djanagee), een nachtwaker in een fraai uniform en verder nog een vrouwtje voor de was, de afwas en het opruimen. Bovendien staan er ook nog 2 auto's voor de deur, dus ik vermoed dat de echtgenoot van de eigenaresse een goede baan elders heeft.

 

Om 7 uur is het eten klaar. We werden zo vriendelijk richting de rijst en curry gepraat, dat we dat maar besteld hebben. Het eten bestaat uit linzencurry en is behoorlijk heet. We leren meteen dat "dank u" "bom istuti" is: dank je wel in de landstaal zeggen kan wonderen verrichten, dus nu zijn we uitgerust met voldoende Singalees om een heel eind te kunnen komen.

 

Terug naar het begin


Dag 5: Heilige bomen en dagobes

 

Na een ontbijt met toast en fruitjuice vertrekken we om half 9 op 2 gehuurde fietsen richting de oude stad. De fietsen zijn hier van het zeer degelijke soort alleen wat laag. Omdat het landschap hier volkomen vlak is is het heerlijk fietsen. Bovendien geeft de rijwind ook nog wat verkoeling.

 

Na een minuutje of 20 fietsen zijn we bij de Sri Maha Bodhi, de plaats waar een loot van de Bodhi boom, waaronder Boeddha zijn Verlichting bereikte, staat. Deze boom is 2500 jaar oud en daarmee de boom met de hoogste (bekende) leeftijd ter wereld. Het is een ongelofelijk belangrijke plaats voor de Sri Lankaanse Boeddhisten en dat is duidelijk te zien aan de hoeveelheid versieringen: ook de omliggende Bodhi bomen zijn versierd met talloze gekleurde vlaggetjes. Er zijn hier alleen zeer veel zeer opdringerige "gidsen": jonge jongens die werkloos zijn en op deze manier proberen wat bij te verdienen.

 

Vanaf de Sri Maha Bodhi gaan we, nadat we onze schoenen weer hebben aangedaan, via het Brazen Palace (een verzameling stenen pilaren) en een laan met veel apen naar onze eerste dagobe van deze vakantie: de Ruvanveijiya dagobe. Dus schoenen weer uit en dan de dagobe rondlopen. De hele dagobe rust op een platform dat omgeven wordt door beelden van olifanten. Als we onze schoenen weer ophalen blijkt dat Rp4 bewaargeld toch wel wat beledigend weinig is. Er valt een klein buitje en dus gaan we bij een stalletje wat drinken. R. neemt de plaatselijke variant van Sprite, maar dat blijkt een verzadigde suikeroplossing met bubbeltjes te zijn. Ondertussen komen er steeds verkopers op de fiets langs, die je werkelijk de duvel en z'n ouwe moer proberen te verkopen en zodra ze merken dat je uit Nederland komt komt er opeens weer een aantal VOC-munten uit een doosje.

 

Ten noorden van de eerste dagobe begint het gebied waarvoor je een toegangskaart nodig hebt en die hebben we nog niet, dus we lopen terug naar onze fietsen en rijden naar het Archeologisch Museum, waar we een Cultural Triange kaart kopen voor Rp800, een werkelijk ongelofelijk bedrag voor dit land. Maar voor dat geld mogen we dan naar Anuradhapura, Polonnaruwa, Sigiriya, Dambulla en Kandy. En eerlijk is eerlijk: er zijn overal restauratiewerkzaamheden aan de gang, dus het geld wordt goed besteed.

 

We rijden eerst naar een mooi meer: het Bassawak Kulama. De meeste meren in Sri Lanka zijn zogenaamde "tanks": kunstmatige meren die zo'n 1500-2500 jaar geleden aangelegd werden. Ze werden gemaakt om regenwater in op te vangen dat dan in de droge tijd gebruikt kon worden voor irrigatie. Het zijn soms echt gigantische meren van honderden hectaren en zelfs in deze tijd zou het een enorme moeite kosten om ze aan te leggen.

 

De Thuparama dagobeWe fietsen naar de Thuparama dagobe, een schitterende, witte, vrij kleine dagobe, waar onze schoenen worden bewaakt door een man met één been. We lopen weer een rondje en fietsen dan verder naar de noordelijke gebouwen. Er zijn heel weinig toeristen en de toeristen die er zijn zitten allemaal in bussen of auto's met chauffeur dus we zijn met onze fietsen een hele bezienswaardigheid. We rijden naar weer een volgende dagobe -de Thuparama dagobe- en komen vervolgens bij de Elephant Pond, een vijver die niet in de reisgidsen staat, maar wel heel mooi is. De grote vijver was vroeger het bad van het enorme kloostercomplex dat hier lag.

 

Als we doorrijden zien we opeens zomaar in het veld een mooi Boeddhabeeld staan met op het hoofd een leuk blauwgekleurd vogeltje. Na een hele sluiptocht van R. om het beeld met het vogeltje te fotograferen rijden we naar het paleis van Mahasen. Van het paleis zelf is niet zo veel meer over, maar de moonstone bij de ingang ligt er nog steeds en deze moonstone wordt beschouwd als de mooiste van heel Sri Lanka. Een moonstone is een halfronde steen die bij de ingang van een tempel of gebouw ligt. Op de steen staan een aantal halve cirkels die van buiten naar binnen de gang van begeerte naar Nirwana uitbeelden.

 

Na de moonstone gaat de tocht naar de volgende dagobe: een gigantische met struiken en gras begroeide aardhoop vormt de Abhayagiri dagobe. We kopen eerst een -veel te dure- fles water, want het is inmiddels ontzettend heet geworden. De dagobe wordt op het moment gerestaureerd en we rijden dan ook al weer vrij snel verder, waarbij we via de Samandhi Boeedha (een beeld) bij de Twin Ponds terecht komen. Dit zijn 2 baden, die onderling met elkaar verbonden zijn. We rijden nu terug naar het meer zuidelijke complex. Tussen alle tempels, paleizen en dagobes staan kleine hutjes en huisjes en hier wonen en werken behoorlijk wat mensen. We rijden nog even langs de Jetavanarama dagobe, maar hebben zo langzamerhand een overdosis dagobe binnen, dus zonder af te stappen sjezen we door naar het resthouse voor de lunch.

 

Resthouses zijn hotels, die door de overheid gerund worden. Ten tijde van de Engelsen waren dit de gebouwen waar de hoge ambtenaren op dienstreis verbleven en ze ademen ook nu nog een koloniale sfeer uit. Bovendien liggen de resthouses vaak op de mooiste punten in de omgeving. Dit resthouse in Anuradhapura ligt te midden van de ruines en heeft een hele grote tuin met een schitterende oprijlaan, die we afrijden, waarna we onze fietsen onder de overkapping parkeren en lekker op de veranda gaan zitten. Een heel lief jongetje brengt ons fruitjuices en enorme kipsandwiches gevolgd door frisdrank. We gaan rustig de Daily News, één van de twee Engelstalige kranten in Sri Lanka, lezen. De bui van afgelopen maandagmiddag blijkt echt heel hevig te zijn geweest: in Colombo waren er zelfs overstromingen geweest. Verder veel aandacht voor cricket, de volkssport van Sri Lanka, en voor de strijd tegen de Tamil Tijgers, waarbij over en weer iedere dag wel mensen in hinderlagen lopen. Gelukkig speelt zich dat allemaal in het oosten en noorden van het eiland af, zodat het enige wat wij van de onlusten merken de regelmatig opduikende roadblocks zijn.

 

Als om half 3 de ergste hitte voorbij is fietsen we naar het Archeologisch Museum, waar we van een medewerker een soort "rondleiding" krijgen, die voornamelijk bestaat uit het aan- en uitdoen van de lampen in de verschillende zalen. We zien onder andere hele oude voetstaptoiletten, veel Boeddhabeelden en allerlei oude muntjes, die ontzettend klein zijn. Als we uit het museum komen staat er een schattig klein jongetje, dat ons een "temple flower" aanbiedt. Temple flowers zijn witte bloemen met een geel hart, die je overal aan bomen rond de tempels ziet groeien en die ook verwerkt worden in de offerandes die je in de tempels ziet. We geven hem in ruil een mentosje en eten zelf de laatste 2 mentossen op. Dan blijkt dat hij het snoepje dat we hem gegeven hebben ook nog met zijn vriendje deelt.. Als we dat hadden geweten hadden we hem er wel twee gegeven.

 

De tocht gaat verder naar de Isurumuniya: een oud waterpaleis annex tempel. Er is hier een modern beeld van een enorme liggende Boeddha, dat in hele felle kleuren is beschilderd. Op de achtermuur staat een soort stripverhaal over het leven van Boeddha. We geven de gebruikelijke donatie en kopen kaarten. Vervolgens steken we het tempelterrein over naar een soort museumpje met het beeld van "De Geliefden", een prachtig stukje beeldhouwkunst, dat waarschijnlijk een prins uit de oudheid met zijn vriendinnetje uit het gewone volk voorstelt. Ook hier tracht men ons weer een donatie af te troggelen, maar we blijven niet aan de gang.

 

Boven de tempel verheft zich een rots, die ook weer bedekt is met dagobes en we klimmen dus tegen de rots op, wat behoorlijk zeer doet aan onze blote voeten, want de rots is zwart en dus kokend heet. Bovenop waait het niet alleen lekker maar hebben we ook een prachtig uitzicht over het omringende landschap. Er lopen hier op dit moment een hele batterij schoolkinderen rond en naast veel gegiechel leidt dat tot de vraag van hun meester of ik een aantal van zijn koters op de foto wil zetten. Op de foto gaan is een serieuze aangelegenheid, dus als ik "smile" zeg gaan alle koppies nog een graadje ernstiger. Na het op­schrijven van het adres voor een afdruk lopen we de rots weer af waar we reliëfs van een paar hele vrolijke gebeeldhouwde olifanten en van een man met paard bekijken, waarna we terugfietsen naar de stad.

 

We willen wat gaan drinken in het tweede resthouse van Anuradhapura, maar dat kunnen we ondanks een intensieve speurtocht niet vinden, zodat we maar terugfietsen naar Shanti's, waar we rond 5 uur uitgedroogd, bezweet en met zadelpijn aankomen. Een flesje cola helpt tegen de uitdroging en een douche tegen het bezweet zijn en dan ga ik lekker rustig op het terras zitten ter bestrijding van de zadelpijn. Ik bedenk dat ik nog wel een flesje cola lust en ga op zoek naar de eigenaresse van het hotel. Die blijkt in het voorhuis aan het bidden te zijn. Ze neemt me mee naar haar "Buddhist room". In een diepe meterkast is een heel altaartje ingericht met beeldjes van Boeddha en hindoegoden, rozenkransen, wierook, tempelbloemen en een portret van Sai Baba, een Indiase goeroe die ook in het westen een aantal volgelingen heeft. Al met al is het een heel kleurig geheel. Het mooie van het Boeddhisme is, dat het eigenlijk geen godsdienst is, maar een poging om het leven van een hele heilige man na te leven. Daardoor is er plaats voor alle andere godsdiensten en vindt dus niemand het raar als er op een Boeddhistisch altaar beelden van hindoegoden staan. We praten een tijdje over het Boeddhisme en vervolgens ga ik kaarten schrijven. Na de kipcurry met rijst eten we yoghurt en mango toe.

 

Terug naar het begin


Dag 6: Schone was en Mihintale

 

Om kwart over 7 worden we, zonder de wekker te hebben gehoord, wakker. Als we beneden komen vraagt de eigenaresse wat voor waspoeder we gebruiken: het is zo mooi schoon. Ik denk dat dat eerder het restant is van de machinewas thuis dan van onze pogingen op de hand de boel schoon te krijgen. Na het ontbijt met yoghurt gaan we op weg naar het postkantoor en de bank. We nemen pal bij het hotel een busje, maar dat zit zo akelig vol dat we na 2 haltes al uitstappen en de rest lopen: liever moe dan misselijk. Het postkantoor heeft een groot spandoek ophangen dat ze een prijs voor het efficiëntste postkantoor van Sri Lanka hebben gewonnen, dus dat geeft vertrouwen. We beplakken onze kaarten en brieven met prachtige postzegels en wachten tot ze gestempeld zijn (anders schijnen de postzegels er weer afgeweekt te worden). Vervolgens gaat de tocht naar de bank, waar een enorme rij staat, maar nadat onze cheques aan een aparte tafel in ontvangst zijn genomen wordt de rij eenvoudigweg opzij geschoven zodat wij snel onze centjes in ontvangst kunnen nemen. Een beetje gênant is het wel..

 

Na deze escapade nemen we een bus naar de New Bus Stand, waar al een bus naar Mihintale klaarstaat. We hebben geen idee wanneer de bus vertrekt, dus we gaan maar zitten. Dit is het begin van een lange parade van verkopers, bedelaars, straatmuzikanten en zelfs een prediker, die door de bus lopen. De locale bevolking geeft de echt zielige bedelgevallen kleine muntjes en dan kan je als poenige westerling natuurlijk niet achterblijven. Vanaf vandaag hebben we altijd wat kleine muntjes in de achterzak voor het geval er een echte zielenpoot opduikt.

 

Als we na een ritje van een half uur in Mihintale aankomen is het al tegen elven en goed heet. We kopen eerst een pak crackers en een fles water, waarna we in het gras (of wat daar van over is met die hitte) gaan zitten eten en drinken. Al snel stopt er een fiets met 2 jongens erop (één op het zadel en één op de stang, de standaarduitrusting op Sri Lanka), die met ons willen kletsen. In Mihintale heeft iedereen "friends" uit Rotterdam en Rotterdam is bekender dan Amsterdam, ook een aparte gewaarwording. Het enige Nederlands dat de jongens beheersen is "mooie bloemen".

 

Na verloop van tijd lopen we naar het tempelcomplex. Mihintale is een heilige plaats, omdat hier een Sri Lankaanse koning als eerste tot het Boeddhisme werd bekeerd door de Indiase prins Mahinda. De tempels liggen tegen een heuvel op en de complete tocht naar boven beslaat meer dan 1800 traptreden in de hitte. We lopen het eerste stuk onder de bomen naar een dagobe, vanwaar we een mooi uitzicht hebben over het vlakke land richting Anuradhapura. Het is warm, maar de wind brengt verkoeling, en het is heel rustig tot er -tig schoolkinderen verschijnen, die ons allemaal aan gaan staan te gapen. Via de leeuwenfontein en een tempel waar kleine offerolielampjes voor liggen lopen we naar de fundamenten van het klooster, waar we eerst een poging-tot-gids afschudden alvorens door te lopen naar de Ambalasthala dagobe, die op het punt staat waar de koning voor het eerst Mahinda zag. We betalen de toegang aan een echte oude bhikku (monnik) in een oranje sari. Boven de dagobe verheffen zich twee rotsen. De ene rots torst een gigantisch stralend wit Boeddhabeeld en de andere rots is de plaats waar Mahinda zijn bed zou hebben gehad toen hij lag te wachten op de koning. Deze rots is te beklimmen via een combi­natie van een hele gladde railing met zeer uitgesleten voetstappen in de rots. We hijsen ons omhoog, waarna we ons bovenop vergapen aan het schitterende uitzicht rondom en ons droog laten blazen door de wind, die hier kracht beperkte dijkbewaking is. Na de afdaling gaan we nog op zoek naar de kluize­naarsgrotten, maar daarvoor moeten we een heel eind naar beneden en vervolgens datzelfde stuk weer omhoog dus de klui­zenaarsgrotten laten we maar voor wat ze zijn. We lopen terug via de Naga Pokuna: een diepgroene plas water aan de voet van een enorm blok graniet waarin een vijfkoppige cobra is uitgehakt. Via een achterafweggetje lopen we terug naar het kloostercomplex. Onderweg lopen we onder de mangobomen door. Het is blijkbaar mangotijd want onder de bomen liggen massa's versgevallen mango's.

 

Teruggekomen bij het kloostercomplex worden we weer opgevangen door de poging-tot-gids, die ons meeloodst naar het drankstalletje van vrienden/bekenden/familieleden. Nu is dat het enige drankstalletje dat er is dus echt veel bezwaar hebben we er niet tegen. Ik besluit me te wagen aan de King Coconut: een oranje kokosnoot waar met een vervaarlijk kapmes de bovenkant van wordt verwijderd, waarna je de inhoud met een rietje kunt drinken. De vloeistof is niet echt lekker: beetje weeïg, melig en gronderig, maar het is wel veel en erg goed tegen de dorst. We raken aan de praat met de jongen die voor gids wilde spelen en dan hoor je de andere kant van het verhaal. Hij had doorgeleerd, maar het grote probleem in Sri Lanka is dat er bijna geen banen zijn voor jongeren, dus nu hangt hij hier maar wat rond en probeert een beetje aan de kost te komen door te gidsen. Hij spaart buitenlandse muntjes, dus ik geef hem een dubbeltje (het enige Nederlandse muntje dat ik bij me heb). Ondertussen zitten de schoolkinderen onder de bomen hun meegebrachte- en in bananenblad verpakte lunch op te eten.

 

Door de snikhitte lopen we terug naar de bushalte, waar we een behoorlijke tijd in een busje zitten te wachten tot we weggaan, maar dan krijgen we ook een zeer vermakelijke rit voorgeschoteld. We zitten in de bus met een compleet schoolcricketteam. Eerst stoppen we bij de school omdat er iemand bedacht heeft dat bats toch wel erg handig zijn als je cricket gaat spelen en vervolgens stoppen we nog bij het huis van één van de knapen omdat hij geen wit hemd aanheeft en dat kan niet volgens zijn vrienden. De tocht naar Anuradhapura gaat verder onder luid tamboerijngeroffel en gezang van een soort strijdliederen, die geloof ik aan moeten geven hoe goed dit cricketteam is en hoe slecht de tegenstanders zijn.

 

Rond drie uur zijn we terug in de stad, kopen echte koekjes in plaats van de droge crackers en gaan vervolgens met een bajaj naar Shanti's. Dat heeft nog heel wat voeten in de aarde omdat de bajajrijder alleen "fourty" weet en als we af willen dingen de term voor "dertig" zich even niet kan herinneren. Via een maatje van de chauffeur komen we eruit en gaan we voor Rp30 op pad.

 

In het hotel nemen we een mandi (de douche doet het even niet) en na wat schrijven, slapen en lezen is het al weer tijd voor het eten. We eten voor de verandering noodles. 's Avonds is er in het hotel een bijeenkomst van de Lion's Club van Anuradhapura en we zijn na de vergadering van harte welkom bij het sociale deel: eten dus. De Lion's Club is een soort Rotary van rijkere burgers die goed doen: vorig jaar had deze Lion's Club geld verzamelt om 10 huizen voor arme families te bouwen en dit jaar willen ze geld beschikbaar stellen om brillen van te kopen (misschien iets voor buschauffeurs?).

 

Terug naar het begin


Dag 7: A little medicine for loose motions

 

Om zes uur word ik wakker en constateer dat het niet echt goed met me gaat: racekak, misselijk en koortsig en dat op de dag dat we naar Polonnaruwa (minstens 100 km) zouden reizen. Vanaf kwart over zes zit ik buiten op een bankje zielig te zijn. De familie van het hotel heeft zeer met me te doen en nadat ik de eigenaar heb verzekerd dat het hier gaat om "loose motions" biedt hij mij zijn "little medicin" aan. Onder het motto van "baat het niet dan schaadt het niet" en "de mensen uit het land zullen het wel het beste weten" laat ik me overhalen. Het medicijn blijkt een grote eetlepel honing te zijn, die ik kokhalzend tot mij neem. Wie schetst mijn verbazing als na 5 minuten mijn misselijkheid weg is en na een kwartier mijn darmen tot rust zijn gekomen...

 

R. ontbijt en ik slik voor de zekerheid toch nog maar een immodium (voor mijn gevoel overbodig na het wondermiddel) en om half negen rijdt de eigenaar ons met zijn auto naar het busstation en wijst ons de juiste bus aan. Ook nu moeten we weer drie kwartier wachten op het vertrek en krijgen we weer een hele rij artiesten, bedelaars en verkopers voorgeschoteld, maar dan gaat de reis toch richting Polonnaruwa.

 

We rijden nog steeds door het droge deel van Sri Lanka, maar het landschap wordt iets minder vlak. Onderweg doen we wat plaatsjes aan waar de bus direct belaagd wordt door hordes kooplui met allerlei soorten etenswaren. Na 2 uur rijden stopt de bus bij een obscuur eettentje, waar de hele bus leegstroomt voor een snelle snack en een kop thee. Vlak voor Polonnaruwa maakt de bus opeens een uitwijkmanoeuvre; als ik omkijk blijkt er een minstens anderhalve meter lange leguaan over de weg te banjeren.

 

Om kwart voor één zijn we in Polonnaruwa waar we worden "opge­vangen" door twee jongens, die ons voor Rp20 naar het resthouse brengen. Het resthouse van Polonnaruwa is schitterend gelegen boven de grootste tank van Sri Lanka, de Parakrama Samudra. Er is nog een kamer vrij -het is hier druk vergeleken met Anuradhapura- dus we brengen eerst onze rugzakken naar onze gigantische kamer 4. We hebben een halletje, 2 bedden met klamboes, een fan, een zithoek en een badkamer met een enorm bad.

 

Vervolgens gaan we op het terras sandwiches eten en kletsen wat met een aantal deelnemers aan een Sindbadreis, die ons in Anuradhapura hadden zien fietsen. Na het eten ga ik een paar uur slapen en vervolgens lekker op het terras zitten lezen. Het waait hier de hele dag verschrikkelijk, waar­schijnlijk door de nabijheid van het koudere water. Op het strandje onder het resthouse komen de mensen uit de omgeving om te baden en hun kleren te wassen of om een beetje te vissen. Na een rustige middag eten we om half acht in de ouderwetse eetzaal, waar we onze eigen persoonlijke ober blijken te hebben, die we ook de komende dagen zullen hebben. Ik eet soep, kip buryani (veel rijst met wat groente en kip erdoor) en papaja toe.

 

Terug naar het begin


Dag 8: Fietsend langs de tempels van Polonnaruwa

 

Na het ontbijt vertrekken we om kwart over acht op onze gehuurde fietsen naar de tempels van Polonnaruwa. We willen beginnen bij de meest ver weg gelegen, noordelijkste tempel en dan afzakken naar de tempels die het dichtst bij het resthouse zijn, zodat we dan in de hitte niet meer zo ver hoeven te fietsen. De verre ingang staat wel op de kaart, maar we kunnen hem niet vinden. Er is wel ergens een slagboom met een soort "soldaat" ervoor maar die spreekt geen woord Engels en wijst ons terug richting het resthouse. Uiteindelijk gaan we daar het tempelterrein maar op en fietsen over een andere weg naar de noordelijkste tempel. Onderweg doen we eerst nog de Lotus Pond, een bad in de vorm van een lotus met een doorsnede van 7 meter, aan. De noordelijkste tempel, het Tivanka Image House, ligt op een kleine maar steile heuvel. Het is hier heel rustig en de zeer aardige guard is al lang blij dat er eindelijk eens iemand komt: de busladingen toeristen halen dit punt meestal niet. We krijgen een hele rondleiding door de tempel, die op dit moment gerestaureerd en van een dak voorzien wordt. Binnen staat een bijzonder Boeddhabeeld, omdat Boeddha is afgebeeld in een houding (thrice-bent), die normaal gesproken aan vrouwen is voorbehouden. Heel mooi zijn de fresco's op de muren, die de vroegere levens van Lord Boeddha uitbeelden. De guard heeft zelfs een Sri Lankaanse postzegel waarop één van de schilderingen staat afgebeeld. Vervolgens worden we via een veel te smalle en uitgesleten stenen trap meegenomen naar het dak, vanwaar de restauraties en de omgeving van de tempel kunnen bewonderen. Met de hoogtevrees in mijn benen klauter ik weer terug, waar we de guard een fooi geven -eerlijk is eerlijk, dit was een goede rondleider- en gaan vervolgens op weg naar de bekendste attractie van Polonnaruwa, Gal Vihara. Hier zijn dankzij de busladingen in één keer weer behoorlijk wat verkopers op de been. Alvorens naar de beelden te lopen drinken we eerst een flesje fris bij een stalle­tje. Gal Vihara is een beeldengroep van Boeddha's, die zijn uitgehakt in een enorm blok graniet. De drie grote Boeddhabeelden worden beschouwd als het hoogtepunt van de Sri Lankaanse beeldhouwkunst. Inderdaad zijn het schitterende beelden, vooral het gezicht van de liggende, gestorven Boeddha.

 

SinaasappelverkopertjeNa dit hoogtepunt sjouwen we naar een verzameling dagobes. Onderweg worden we lastiggevallen door een knaapje dat ons 10 kaarten voor Rp200 wil verkopen. Na veel gelach en onderhandelen krijgen we de kaarten mee voor Rp50. Terug in het hotel zal blijken dat er maar 9 kaarten in het pakje zitten: de smiecht... Na dit handelaartje komt er een volgende aan: deze verkoopt sinaasappelen. Het is een allerliefst jongetje in een prachtige groene sarong en ik beding dat hij voor Rp5 mijn sinaasappel schilt en dat ik een foto mag maken. Vervolgens loop ik door met mijn geschilde sinaasappel, die ont-zet-tend zuur blijkt te zijn. Bij de eerste dagobe staan een aantal jongetjes die ons de geijkte vragen ("Schoolpen? Bonbon?") stellen. Ik heb geen pennen en snoep maar wel een sinaasappel, die ik oneetbaar vind. Dus de sinaasappel in vieren gedeeld en verdeeld onder 4 gelukkige Sri Lankaantjes.

 

We bekijken de dagobes, de restanten van het klooster en het Lankatilaka Image House alvorens weer verder te fietsen richting de Quadrangle. Onderweg zien we nog een kleine Hindoe Devala gewijd aan Shiva en verder veel apenkolonies. Er zijn hier twee soorten apen: de gewone makaken, die we ook al in Indonesië hadden gezien en een andere soort met een zwarte snoet met witte haren eromheen en een lange dunne staart.

 

Ook bij de Quadrangle drinken we eerst weer een flesje fris en gaan vervolgens dit gebied bekijken. De Quadrangle is de plaats waar vroeger de Tempel van de Tand (nu in Kandy) was. Op een platform staan 12 gebouwen van zeer uiteenlopende vorm. Hier kun je alle verschillende tempelvormen bij elkaar zien staan. Nadat R. nog van de muren een tempel is afgejaagd (het was niet erg duidelijk dat deze hoop stenen een tempel moest voorstellen) gaan we tenslotte door naar het meest zuidelijke punt, het vroegere koninklijke paleis. Hier is een prachtig bewaard gebleven koninklijk bad met op de achtergrond de rivier waarin de huidige bewoners van Polonnaruwa zich staan te wassen. Verder bekijken we nog het paleis, dat vroeger 7 verdiepingen hoog is geweest en waar nu een bhikku zich uitgebreid op de foto laat zetten, en een raadskamer die gedragen wordt door een platform met mooie gebeeldhouwde olifanten.

 

Als we terug willen fietsen naar het resthouse blijkt dat de ingang slechts ingang is en geen uitgang. De uitgang is helemaal bij Gal Vihara, bij de "soldaat" die ons 's morgens vroeg de weg naar de ingang had gewezen. We hebben helemaal geen zin om dat roteind om te gaan fietsen in de hitte en R. heeft zijn positieven voldoende bij elkaar om op de opmerking "You can not ride out" te antwoorden "We will walk". Dus van de fietsen af en lopend verder tot verbijstering van de bewaker, die echter ook niet precies weet wat hij er mee aan moet. De keuze is niets of schieten, dus we komen ongedeerd bij de grote weg vanwaar we slap van het lachen terugfietsen naar het resthouse.

 

In het resthouse blijkt het brood op te zijn en we "behelpen" ons met een groot bord fruit met bananen, ananas en papaja. Na deze lichte lunch stappen we weer op de fiets en gaan naar één van de luxe hotels langs het meer, waar we gebruik willen maken van het zwembad. We zijn absoluut de enigen en het kost enige moeite om iemand te vinden aan wie we de toegangsprijs kunnen betalen. We brengen de middag zwemmend in het algenrijke water, lezend, oefeningen doend en kijkend naar beesten door. Naast een kudde zwijntjes loopt er ook een otterachtig beest rond waarvan ik ook al een exemplaar bij het resthouse had gezien.

 

Tegen half vijf breken we weer op en gaan op de fiets naar de twee nog overgebleven bezienswaardigheden, die aan de rand van het meer liggen. Het klooster Potgul Vihara stelt niet zo veel voor, maar er staat hier ook een prachtig beeld dat "The Sage" heet, waarschijnlijk een afbeelding van Parakramabahu I, de koning die de supervisie had over de aanleg van het nabijgelegen meer. Als we aan komen lopen komt er net een hele optocht aan van dorpsbewoners die in het meer zijn wezen zwemmen en nu via het beeld en het klooster teruglopen. Tussen de dorpsbewoners lopen we terug naar de ingang.

 

Terug in het hotel eten we de sandwiches die vanmiddag uitverkocht waren en tutteren vervolgens wat aan tot etenstijd. Deze keer schaft de pot noedels. Na het eten wassen we onze kleren, die we aan een ingenieus door ons geconstrueerde waslijn (met gebruikmaking van de rail van het douchegordijn en de haak van het bovenlicht) hangen.

 

Terug naar het begin


Dag 9: Rustdag in Polonnaruwa

 

Een luie dag, dus laat ontbijten (9 uur), lezen en groepen kijken. Er komen hier veel groepen en mensen met privé-chauffeur, die alleen wat eten of drinken in het resthouse, het uitzicht bewonderen en dan weer weggaan. Tussen de middag lopen we naar de Dipuyyana, het paleis van Nissanka Malla, dat net achter het resthouse ligt. De audience hall is mooi bewaard gebleven. Het meest genieten we echter van het uitzicht over het meer. Het is zondag en dus de rustdag en op het strand staan een aantal autobussen met dagjesmensen, die komen zwemmen en hun meegebrachte maaltijden zitten op te eten. Stel je daarbij nog een grote kudde badende buffels voor en het idyllische plaatje is compleet. Vlak achter het hotel zien we hoe onze handdoeken en lakens gewassen worden: in het meer met veel gemep op een grote steen. Vandaar dat alles toch een beetje groezelig is. Bovendien zijn er volgens mij sinds het vertrek van de Engelsen in de meeste resthouses geen nieuwe lakens meer gekocht, zodat ze op zijn minst wat dun zijn aan de randen en meestal gewoon gescheurd.

 

Terug in het resthouse eten we sandwiches en brengen de rest van de middag lezend en scrabble spelend door op de veranda. Om half vijf gaan we een uurtje wandelen. Eerst lopen we een stuk over de dijk langs het meer en vervolgens via een sluis, die water uit het meer tapt, langs een kanaal en langs rijstvelden. Onderweg zien we steeds weer ijsvogelachtige vogeltjes die we, niet gezegend door enige kennis, "draadzittertjes" dopen omdat ze onveranderlijk op de elektriciteitsdraden gaan zitten. In het dorp komt de jongen die ons de eerste dag naar het hotel heeft gereden naar ons toe: "Remember me?" Nou heb ik nog nooit iemand gezien met zulke roodontstoken ogen, dus ik herinner me hem maar al te goed, maar dat kan ik natuurlijk niet zo zeggen. Hij wil ons morgen wel naar het busstation brengen voor een exorbitant hoge prijs, maar dat aanbod slaan we vriendelijk doch beleefd af.

 

Terug in het hotel eet ik "Europees": soep, gebraden kip, groente, friet en ananas. Na het eten komt de ober naar me toe om te vragen of we morgen misschien een "schoolpen" voor zijn kinderen hebben. Voor de 1001ste keer moet ik iemand teleurstellen. Ook al hadden we honderden pennen meegenomen dan nog hadden we niet iedereen die het ons vroeg van een pen kunnen voorzien.

 

Terug naar het begin


Dag 10: Dambulla: rotstempel en kakkerlakken

 

Om zeven uur staan we op, ontbijten en verzekeren de ober ten tweede male dat we geen pennen hebben. We nemen afscheid als even goede vrienden en lopen de weg af naar het dorp. Terwijl we staan te dubben of we ons toch maar niet naar het busstation, dat een paar kilometer verderop ligt, moeten laten vervoeren komt er een niet al te volle bus aanrijden, die als eindbestemming Colombo heeft en dus ook door onze volgende bestemming Dambulla heen rijdt. We stappen in de bus, die de prachtige naam "Greenway Express" draagt, planten onze bagage achter de bestuurder en nemen ons staanplaatsje in. Ondertussen doet de kaartverkoper alle mogelijke moeite om een -veel te klein- zitplaatsje voor mij te creëren. Als je in dit land niet uitkijkt zijn ze in staat ouden van dagen uit hun stoel te verwijderen zodat de blanke sahib kan zitten...

 

Al vrij snel blijken we een boordartiest te hebben: een jongen met een tamboerijn vertelt en zingt een hele legende (denk ik, want ik versta er natuurlijk niets van) met veel herhalingen, waar de hele bus ademloos naar zit te luisteren. Na afloop wordt ook meteen duidelijk waar de opstaande rand van de tamboerijn voor dient: handig om geld mee op te halen. Goede artiesten worden hier gewaardeerd en de zanger haalt dan ook flink op: men geeft gemiddeld misschien Rp1, maar met de gemiddelde bezettingsgraad van de Sri Lankaanse bussen loopt dat nog flink op.

 

Om tien uur staan we in het centrum van Dambulla, uiteraard bij de onver­mijdelijke klokkentoren: ieder zichzelf respecterend durp heeft op zijn minst één klokkentoren, die ze waarschijnlijk ooit in het groot hebben ingekocht, want ze zijn overal ongeveer hetzelfde. We lopen met een tout achter ons aan richting het resthouse. De jongeman probeert ons met alle mogelijke middelen naar zijn eigen guesthouse te praten, maar als we duidelijk maken dat we echt naar het resthouse willen en we bovendien nog een tussenstop maken bij het postkantoor druipt hij af. Het is ontzettend warm en als we na een wandeling van meer dan een kilometer met volle bepakking bij het resthouse aankomen zijn we compleet doorgezweet. Het resthouse in Dambulla heeft maar vier kamers, maar we zijn zo vroeg dat er nog een kamer voor ons is. Ook hier weer een redelijk grote kamer met een grote badkamer.

 

We dumpen onze spullen en nemen direct een bus terug naar het dorp: op een kaartje in de Travel Survival Kit stond pal bij het resthouse een bank aangegeven, maar die is niet meer. Het geld opnemen duurt redelijk eindeloos en wij zijn met onze tere Nederlandse zieltjes ook niet gewend aan twee bewakers met vervaarlijk uitziende geweren. Nu zijn deze geweren wel model prehistorie en R. vraagt zich dan ook af welke kant ze bij een eventuele schotenwisseling uit zullen ploffen. De bankbediende is zeer vriendelijk en knoopt gedurende de eindeloze controles van paspoorten, handtekeningen, cheques en wat niet meer een praatje met ons aan. Als blijkt dat wij weten dat "dank je wel" "bom istuti" is bloeit hij helemaal op en kunnen we helemaal geen kwaad meer doen.

 

Om half 12 zijn we terug in het resthouse, nemen een douche en gaan op de veranda wat zitten lezen. Na verloop van tijd rijden er een aantal auto's voor, waar vervaarlijk uitziende heren uitstappen. Het is net een slechte Amerikaanse film: uitstappen, om zich heenkijken, kamer in en controleren, om zich heenkijken en dan stapt er een hoge en lange militair uit de auto en schiet de zojuist goed bevonden kamer in om te eten, terwijl de gorilla's strategische posities rond het resthouse innemen. Lekker fris idee... Als alle drukte weer een beetje over is eten we wat sandwiches, waarbij een Japans uitziend jongetje me de oren van de kop kletst in uitstekend Engels. Het blijkt te gaan om een Sri Lankaantje, dat op de internationale school in Colombo zit, vandaar dat Engels. Na het eten lees en slaap ik wat tot we om vier uur weer op pad gaan.

 

De bestemming is deze keer de rotstempel in Dambulla. De ligging van de rotstempel is niet geheel duidelijk, maar nadat we een nabijgelegen klooster abusievelijk voor de tempel hebben gehouden worden we door een lief soldaatje bij een roadblock vriendelijk de goede kant opgestuurd. Bij de ingang van de tempel is het bijzonder onduidelijk waar we ons kaartje moeten laten afscheuren en uiteindelijk lopen we maar gewoon naar boven. De tempel van Dambulla bestaat uit een viertal grotten, die geheel beschilderd en gevuld zijn met afbeeldingen van -wie anders dan- Boeddha. De tempel ligt bovenop een enorme granieten steenklomp en het eerste stuk is er niet echt een pad omhoog: iedereen loopt gewoon tegen de gladde wand van de rots op. Het uitzicht over de omgeving is prachtig: veel palmbomen, meertjes, heuvelrijen en in de verte de monoliet van Sigiriya, onze bestemming morgen. Na de gladde wand volgt nog een serie trappen en ook al is het al half vijf, het blijft drukkend heet. Bovengekomen blijkt zich daar de kaartcontrole te bevinden. Ik krijg (tegen "donatie"kosten) een schortje omgebonden, terwijl R. het met zijn eigen sarong mag doen nadat de knoop gecontroleerd is, want de Balinese manier van sarongs knopen is hier onbekend en moet dus gecontroleerd worden.

 

We lopen de tempel in en bekijken de vier grotten. Eigenlijk zijn het niet echt grotten, maar eerder ruimtes onder de overhangende rots, die met muren zijn afgesloten. De plafonds zijn helemaal beschilderd met Boeddha's en in alle ruimtes staan talloze Boeddhabeelden. Dit is een zeer heilige plaats voor Sri Lankanen en ze zijn dan ook in grote getale aanwezig. Het is echt een dagje uit voor de rijkere inlander: iedereen maakt foto's van iedereen én van de talloze schattige aapjes die hier rondlopen. Ook wij ontkomen er niet aan om op de foto te worden gezet. Nadat we weer terug naar beneden gelopen zijn blijkt er achter de eerste ingang een soort bazaar te zijn van kleine winkeltjes waar de autochtonen de meest waardeloze prullen kunnen kopen. Behalve twee flesjes drinken koopt R. ook nog 10 kaarten (deze keer echt 10) voor Rp50, na afdingen uiteraard.

 

We lopen terug naar het resthouse, ik schrijf aan mijn dagboek en daarna gaan we eten in een eetzaal met veel tjitjaks tegen de muren en het plafond. Aangezien deze kleine beestjes muggen eten kunnen het er me niet genoeg zijn. Het eten is niet best en verder begint de beperkte menukaart, die voor de resthouses in heel Sri Lanka hetzelfde is, behoorlijk te vervelen. Als ik na het eten onze -donkere- kamer inloop om even wat te pakken haal ik alsnog de Olympische limiet hoogspringen: onze kamer blijkt vergeven te zijn van de zeer weldoorvoede kakkerlakken. Een gelukkie is, dat ze erg bang voor licht blijken te zijn: ze schieten allemaal onder de badkamerdeur door en we vermoeden dan ook terecht dat ze onder onze "achterdeur" doorkomen. De achterdeur is de verbinding tussen de badkamer en het erachter gelegen landje. Onder de deur zit een flinke kier en op het landje blijkbaar veel kakkerlakken. Het licht in de badkamer aanlaten blijkt een probaat middel te zijn tegen de kakkerlakkenoverlast en de rest van ons verblijf in Dambulla gaat dat licht dus ook niet meer uit.

 

Terug naar het begin


Dag 11: Sigiriya gevolgd door waterrugby

 

Vandaag is het poya (volle maan) en dus een officiële feestdag in Sri Lanka en dat zullen we weten... We nemen na het ontbijt een bus naar de klokkentoren, waar we na enig gezoek een minibus naar Sigiriya vinden. We zitten op de voorbank, terwijl de chauffeur met een lege olietank (althans, het olielampje brandt de gehele reis) ons tezamen met een heleboel anderen -wat gaan er hier toch veel mensen in een kleine bus- naar Sigiriya brengt. We lopen de toegangsweg van rode aarde af en laten onze kaartjes afscheuren en dan kan de kermis beginnen. We hebben ons niet echt gerealiseerd wat poya betekent, maar nu is het al snel in zijn volle omvang duidelijk: iedereen is vrij en we moeten Sigiriya dan ook bezoeken met ongeveer de helft van de inwoners van het eiland starend, dringend en giechelend om ons heen.

De rots van Sigiriya

Sigiriya is een grote monoliet van een paar honderd meter hoogte. In de 7e eeuw was er een gekke prins, die eerst zijn vader vermoordde om zelf koning te worden maar toen ontzettend bang werd voor zijn broer. Hij besloot een paleis aan te leggen bovenop een onneembare rots. Het paleis is inderdaad onneembaar en voorzien van alle luxe die in die tijd denkbaar was, maar de geschifte koning besloot de strijd met zijn broer in de vlakte uit te vechten en dat kostte hem zijn leven.

 

Behalve het eigenlijke paleis bovenop de rots zijn er ook nog lusttuinen aan de voet van de rots en een aantal gebouwen als tempels, een raadzaal, wateropslagbekkens en verdedigingswerken op de weg naar boven. Het eerste stuk gaat onder rotsen en bomen en tussen de bouwwerken door en daarna begint het serieuze klimwerk. Het eerste stuk bestaat uit trappen en als we die beklommen hebben staan we opeens in een enorme rij dagjesmensen, die allemaal wachten op de toegang tot de "Lovely Ladies of Sigirya": een galerij onder de overhangende rotsen met prachtige fresco's van topless dames. Het is wachten, dringen en dan een eindeloze ijzeren wenteltrap opgeperst worden, terwijl er ondertussen ook nog mensen de smalle wenteltrap afkomen. Bovengekomen bekijken we de fresco's, die opvallend goed bewaard zijn als je bedenkt dat ze al 13 eeuwen buiten zijn. De overhangen­de rots beschermt ze echter tegen weersinvloeden. Het is niet duidelijk hoe deze fresco's vroeger te bewonderen waren: misschien was er een inmiddels verdwenen galerij?

 

We dalen de wenteltrap weer af, ontmoeten de twee Belgische echtparen, die ook in het resthouse in Polonnaruwa logeerden, en lopen via de mirror wall naar het platform. De mirror wall is een lange gepolijste muur, waar in vorige eeuwen bezoekers aan Sigiriya hun bewondering voor de frescodames in hebben gegrift. Het grootste deel van deze muur is niet meer authentiek en eerlijk gezegd zie ik er niet veel bijzonders aan.

 

Halverwege de rots bevindt zich een soort platform, waar je tegenwoordig hele dure -want op de rug omhooggesjouwde- lauwe cola kunt drinken alvorens aan het laatste deel van de klim te beginnen. Vroeger moesten bezoekers hier de resterende tocht naar het paleis op de rots beginnen door de muil van een grote stenen leeuw in te lopen, maar tegenwoordig staan alleen de enorme poten van de leeuw er nog. Vanaf hier wordt de tocht echt zwaar: echte trappen zijn er niet meer en je moet je aan een railing omhoog trekken en op uitgesleten voetstappen in de rots houvast zien te vinden; en al die tijd gaapt er naast je een afgrond van een paar honderd meter. Bovendien wordt de tocht bemoeilijkt door de massa's mensen die omhoog en omlaag gaan (zelfde route). Als iedereen even goed ter been zou zijn was het geen enkel probleem, maar er zijn hoogbejaarden bij en moeders met zogende kinderen, maar ook jonge branieschoppers, die de meest wilde capriolen uithalen om je maar in te kunnen halen.

 

Boven worden de inspanningen echter ruim beloond: het is ongelofelijk hoe ze zo'n paleis in maar 7 jaar op zo'n locatie hebben kunnen bouwen. Het waait hier enorm hard en dat is lekker verkoelend. We klauteren over de muren, bewonderen het uitzicht (op dure hotels met hele blauwe zwembaden) en doen een rondje waterbekken. En dan gaan we weer naar beneden. Zo uit de wind is het moordend heet: het lijkt wel of het hier met de dag warmer en benauwder wordt. Op de trappen naar de fresco's staat nu een rij die helemaal tot aan de voet van de rots doorgaat en we zijn blij dat we vrij vroeg vanochtend vertrokken zijn. Beneden gekomen gaan we snel op zoek naar één van de twee luxe hotels, die Sigiriya rijk is. We hebben onze zwemspullen meegenomen en we willen maar twee dingen en dan liefst gecombineerd: met een glas nat in het zwembad. Het eerste luxe hotel heet Sigiriya Villages en daar gaan we de rest van de middag doorbrengen.

 

We betalen de Rp50 toegang, krijgen een grote handdoek en een met kokosharen gevulde mat voor op de ligstoelen en dan duiken we met een schandalig dure lime juice het zwembad in. Lekker dobberen, afkoelen en ondertussen uitzicht hebben op de rots: dit is het leven. Het hotel is echt schandalig luxe: knipmessende obers, alles duur afgewerkt, w.c.s als balzalen en in de eetzaal zelfs een vent die op een elektronisch orgeltje muzak zit te produceren. We besluiten om ons eens lekker te buiten te gaan en eten gazpacho, een enorme gloeiend hete karbonade met ananas en friet en ijs met jaggery (versuikerd kokospalmsap) toe en daarbij, o zaligheid, melk!! Gesteriliseerd weliswaar, maar toch...

 

Na het eten laten we eerst de uitgebreide maaltijd zakken en duiken dan weer het zwembad in. We beginnen met een beetje poedelen, maar als de bal vrijkomt gaat R. mijn keeperskwaliteiten in het water testen (er staan twee waterpolodoeltjes op de rand). De volgende attractie is een enorme lange, maar heel dunne slang, die zich in de boom bij de zwembaddouches ophoudt. En dan gaan ik waterpolo/rugbyen: als tegenstanders hebben we vier Sri Lankanen en ons team bestaat uit een Italiaanse jongen, die bijna verdrinkt van verbazing als hij hoort dat ik voetbalkeeper ben, een Nederlander, een bang Sri Lankaans meisje dat later vervangen wordt door een oudere Engelsman en mijzelve. Het gaat er flink fanatiek aan toe en na verloop van tijd staat één van de zwembadbediendes ons fanatiek te coachen, terwijl de andere de stand bijhoudt en de bal schoonmaakt als deze weer eens in een bloemperk verdwenen is. Na ruim een uur is het ongeveer 8-8 (niemand weet het precies), schudden we handen met onze tegenstanders en dobber ik nog lekker een half uurtje uit.

 

Om half vier gaan we weer richting bus. Er staat al een hele oude gele CTB bus met houten vloer en trekbel te wachten en even na vieren vertrekken we weer richting Dambulla. Halverwege mag R. nog opstaan voor een bhikku en in Dambulla worden we keurig bij het resthouse afgezet. We lezen de krant op de veranda, het is ondertussen lekker afgekoeld en op de achtergrond horen we de gebeden in de Boeddhistische tempel pal bij het hotel. Alhoewel achtergrond: het geluid wordt behoorlijk versterkt. Regelmatig rijden er afgeladen bussen en vrachtwagens langs vol met zingende en feestvierende mensen: poya in Sri Lanka...

 

Terug naar het begin


Dag 12: Naar Kandy een een dansvoorstelling bij de YMBA

 

De dag waarop we naar Kandy vertrekken. Na de wekker om 7 uur, het douchen, pakken en ontbijt, hijsen we ons in de rugzakken en lopen de weg af richting de klokkentoren in de hoop daar een lege bus aan te treffen. Om half 9 houd ik een bus aan, die inderdaad naar Kandy gaat en die ook nog 2 zitplaatsen op de achterbank over heeft: dat scheelt weer het laatste stuk lopen naar de klokkentoren. Het begin van de busreis is hectisch: eerst zit er een wesp in de bus, waar de moslim naast me zo van schrikt dat hij zijn mutsje verliest en vervolgens wordt een jongen schuin voor ons gigantisch misselijk en gooit zijn hele ontbijt (en dat is bij Sri Lankanen heel wat, want ze eten ook 's morgens rijst met curry) uit het raampje hangend er weer uit. We maken ook nog een stop, waarbij ik voor Rp5 een rolletje pepermunt koop. Als we weer op weg zijn zien we de eerste olifanten van de vakantie: echte werkolifanten. De weg gaat steeds verder omhoog, de natuur wordt steeds bosrijker, maar er groeit hier nog steeds rijst, dus we zitten nog onder de 1200 meter. De dorpjes zijn hier hoofdzakelijk islamitisch: veel minder vrouwen op straat en de mannen dragen witte kleren met witte gehaakte hoofddeksels.

 

Om kwart voor 11 zijn we in Kandy en gaan op zoek naar een hotel, maar hoe ver we ook klimmen (en Kandy ligt gedeeltelijk tegen de heuvels op, dus je kunt hier ook klimmen) en de weg volgen: geen hotel. We moeten een nummer in de 70 hebben, maar het laatste huis dat we zien heeft een nummer in de 20 en het volgende huis nummer 104. Het is ook nog moordend heet, dus ik word stervenschagrijnig en we besluiten terug te lopen en langs het meer te lopen naar de Lake Inn, die ook in de Travel Survival Kit staat. Weer moeten we tegen de heuvel op, maar nu staan er tenminste bordjes die naar het guesthouse verwijzen en weten we dat we op de goede weg zijn. Ondertussen begint de eerste regen te vallen: vandaar dat het de laatste dagen zo benauwd was. Boven gekomen plof ik in het halletje van het hotel neer en verroer me niet voordat ik een Sprite gedronken heb, mijn hoofd heb afgeveegd en we ons kaartjes voor het dansen van vanavond hebben laten aanpraten. Ondertussen neemt R. de honneurs waar: we krijgen kamer 1 met eigen badkamer en erg harde bedden. Bovendien is er een gemeenschappelijke warme douche en dat is na meer dan een week ook wel weer eens lekker. Als we de kamerdeur openmaken breekt spontaan de sleutel af, maar gelukkig is er nog een reserve exemplaar.

 

Na een douche te hebben genomen eten we sandwiches en fruit in de lounge. De lounge is eigenlijk de woonkamer van de familie, maar het restaurant boven is verhuurd, vandaar. We zijn beland in een echt familiehotel: de papa is de grote baas, er zijn nog 2 zoons, waarvan er 1 vakantie heeft, want die is thuis en hangt de hele dag op de bank, de mama staat in de keuken en er zijn nog 3 bedienden: een klein duvelstoejagertje, een tiener, die fungeert als ober en die het toezicht heeft als de papa om de een of andere reden niet kan toezien, en nog een oudere man, die iets onduidelijks en ook nog chauffeur is.

 

Buiten regent het onafgebroken en die middag doen we de was, lezen en soezen wat, schrijven een lange brief aan een vriend, maken een plan de campagne voor de komende dagen, eten uitstekend (vis met patat en groenten), kijken naar een video van de cricketwedstrijd Nieuw-Zeeland tegen Pakistan (de afstandsbediening gaat via een draadje), alvorens de zoon des huizes ons naar de YMBA brengt voor de dansvoorstelling. YMBA staat voor Young Man's Buddhist Association, en pal ernaast zitten ook nog de YMCA (christelijk) en YMMA (moslim): voor elk wat wils. Als we een opmerking maken dat het een mooie auto is, is het standaardantwoord "Yes, Japanese": Japans is hier synoniem voor mooi.

 

Het dansen vindt plaats in een grote hal, waar we met allemaal toeristen, waarvan vele bewapend met videocamera, in een moordend tempo 14 (!) dansen in een uur krijgen voorgeschoteld: soms sierlijk, soms acrobatisch, soms des duvels (geestuitdrijving), soms handig (borden draaiend op stokjes), maar altijd korter dan 5 minuten. Tot slot nog twee vuurdansen buiten, waarbij het gelukkig even redelijk droog is. Over vuur lopen is natuurlijk knap, maar eerlijk gezegd vind ik je tong in het vuur van een fakkel houden veel knapper.

 

Om half negen staan we weer buiten, waar we in de mêlee van auto's de onze weten te lokaliseren. Terug in het hotel gaan we in de huiskamer zitten lezen, terwijl het buiten onafgebroken regent. We lenen ons scrabblespel uit aan 2 Aussies, die erachter komen dat Engels scrabble met de Nederland­se letterverdeling helemaal niet meevalt. Na een korte stroomstoring (niet verwonderlijk met dit weer) ga ik om half 11 slapen, mede omdat het obertje moet wachten tot de laatste gast naar bed is gegaan maar de volgende ochtend wel weer voor zes uur op moet staan.

 

Terug naar het begin


Dag 13: Tempel van de Tand en een opgezette olifant

 

's Nachts word ik diverse malen wakker omdat het buiten echt hoost. 's Morgens om 7 uur op, want we hebben veel te doen. Een warme douche, ontbijt en dan op weg naar het treinstation. Ik baar zeer veel opzien in mijn regenpak, een totaal onbekend doch zeer bewonderd concept alhier. Bij het treinstation krijgen we te horen dat de treinen naar Nuweira Eliya door het noodweer "out of order" zijn en we moeten zondagmorgen nog maar eens terugkomen. Verder naar het postkantoor, waar we de laatste kaarten en brieven posten.

 

Als we het postkantoor weer uit willen lopen is er een heuse wolkbreuk aan de gang. Dit is echt te gortig en we gaan dan ook maar gelaten in de hal staan wachten tot het ergste voorbij is. Dat duurt dusdanig lang dat we van pure ellende maar op weg gaan. We lopen dwars door de stad naar het Kandy Museum. Kandy was tot 1800 de hoofdstad van Sri Lanka en het is dan ook, in tegenstelling tot waar we tot nu toe verbleven, een echte stad met sfeer. Je kunt hier tenminste ook uit eten.

 

In het Kandy Museum ontdoe ik me, tot groot genoegen van de wachters, van mijn regenpak (en ik ben heus heel decent gekleed eronder), waarna we het museum inlopen. We worden gevolgd -en al snel ingehaald- door enorme groepen starende schoolkinderen: wij zijn aanzienlijk interessanter dan de tentoongestelde voorwerpen. De schoolleiding houdt de kinderen keurig in het gareel en al snel liggen ze een heel eind op ons voor. Het museum is een hele verzameling varia, van muntjes, kleding en snuifdozen tot wapens, medicijnboeken van palmbladeren en meubels. Ook staan alle perioden nogal door elkaar, maar dat mag de pret niet drukken. Ik ben zelf nogal verzot op topografische kaarten en daar hebben ze er ook een aantal van hangen. Op één van de kaarten heeft een Nederlandse cartograaf over het gebied ten noorden van Puttalam op zijn kaart gezet: "Hier syn veel olifanten" en die kreet zullen we op nog meer kaarten als naam van dat gebied tegenkomen. Ook tegenwoordig is dit Wilpattu gebied nog een wildpark, maar door de onlusten is het gesloten voor toeristen.

 

Na een uurtje staan we weer buiten en lopen naar het Arts and Crafts Centre. Dit is een organisatie, die de authentieke ambachten van Kandy wil behouden en waar je tegen een redelijke en vastgestelde prijs voorwerpen kunt kopen. Die zijn misschien wel iets duurder dan langs de weg, maar de kwaliteit is dan ook vele malen beter. Ik ga me echt gigantisch te buiten en koop een boekenlegger (een koperen olifantje), 2 opscheplepels, een masker, een asbak voor M. en een potje voor ma en als klapstuk een prachtig Boeddhabeeldje van zwart ebbenhout. Als we geheel blutgekocht weer buitenstaan (gelukkig heeft R. zich ingehouden anders hadden we direct naar de bank gekund) gaan we meteen door naar de Tourist Information. We hebben een paar korte vraagjes over de treinen en bussen, maar de mensen zijn zo allemachtig behulpzaam, dat we, als we weer naar buiten komen, allebei zijn uitgerust met een enorm pakket folders.

 

We lopen naar het Old Empire Hotel naast de Tempel van de Tand in het centrum: een prachtig hotel, vergane glorie, maar met een uitstekende keuken. We eten soep en kip met patat, maar zien dan al de enorme bladen met schaaltjes behorend bij de rijst met curry, die hier bovendien door allemaal Sri Lankanen wordt gegeten, dus het zal wel goed zijn. Sri Lankanen eten de rijst met curry met hun rechterhand en dat is nog tot daar aan toe, maar ze zitten het eindeloos door elkaar te harken en dat ziet er niet bepaald fris uit.

 

Ook na de lunch regent het en we lopen dan ook soppend in onze schoenen naar de Tempel van de Tand, waarvan we na enig zoeken de ingang voor het kaartjes afscheuren vinden. Het is een verademing als de schoenen uit mogen omdat we de tempel ingaan. Daar blijken we weer toegang te moeten betalen. We lopen de tempel in, die gelukkig overdekt is. De Tand is de linker oogtand van Boeddha, die door een Zuidindiase prinses in haar haar naar Sri Lanka is gesmokkeld, nadat het Boeddhistische rijk van haar vader door Hindoes was veroverd. Het is hét symbool van het Boeddhisme in Sri Lanka en men is er heilig van overtuigd dat degene die de tand in zijn bezit heeft de heerser over Sri Lanka hoort te zijn. Dat kwam de Engelsen in het begin van de vorige eeuw goed uit, want het betekende het eind van het verzet tegen de Engelse overheersing. Op zich kan je de tand niet zien, want die zit in een-doosje-in-een-doosje-in-een-doosje-in-een-schrijntje-in-een-schrijn-in-het-binnenste van de Tempel van de Tand, maar dat mag de pret niet drukken: er wordt druk gebeden en geofferd en gemediteerd. Verder is het eerlijk gezegd niet erg indrukwekkend. We lopen door en komen in een ruimte waarvan we geen idee hebben wat het is, want het staat in geen enkel boek. In de ruimte hangen allemaal foto's van een olifant en achter in de ruimte staat ook een levensgrote olifant. Onmiddellijk na binnenkomst klampt zich een mannetje aan mij vast, die mij omstandig maar onverstaanbaar begint uit te leggen wat ik hier zie. Pas als ik na afloop het bord bij de olifant lees snap ik dat het hier gaat om een heilige olifant, die een soort nationaal symbool voor Sri Lanka was. Toen hij in 1988 na een lang en arbeidzaam leven overleed heeft men besloten een poging te wagen het beest op te zetten: voor mij zie ik dus de eerste opgezette olifant ter wereld. Een olifant opzetten valt blijkbaar niet mee, want zo her en der verschijnen toch al slijtage- en aantastingsplekken. Tot zo ver dus het Museum of the Tusker. Van het onverstaanbare mannetje zijn we echter nog niet af, want nu troont hij ons mee naar het Archeologisch Museum. We hadden al gelezen dat dat niet echt veel voorstelt en dat blijkt te kloppen: wat random neergelegde voorwerpen in 2 stoffige ruimtes. Volgens onze "gids" is alles echter wel very original.

 

Na een gierige dank voor ongevraagde diensten halen we onze schoenen op bij de ingang. Het mannetje achter de balie wil naast onze donatie aan de tempel ook nog een donatie voor hemzelf, maar op het bord staat duidelijk dat we aan de tempel moeten geven, dus na wat getrek heb ik mijn schoenen weer terug. We gaan op zoek naar Laksala, maar dat blijkt onvindbaar te zijn. Laksala is een door de regering geëxploiteerd warenhuis voor toeristen, waar je ook souvenirs tegen vastgestelde prijzen kunt kopen. Onderweg wordt ik aangehouden door een oud mannetje, dat mij een compliment maakt voor mijn regenpak en ons persé een hand wil geven. Terug in het hotel trekken we droge kleren en schoenen aan, geven we de twee jongste bediendes uit het hotel zoute drop en gaan dan wat lezen en schrijven.

 

Aan het eind van de middag wordt het droog en de temperatuur is bijzonder aangenaam: niet te vergelijken met de afgelopen halve week. We gaan lekker in de stad eten en lopen eerst nog een rondje rond het meer. Kandy is gebouwd op de berghellingen rond een kunstmatig meer. Het meer is omgeven door bomen en zo groot dat je er in een uur omheen kunt lopen. We lopen via het sjieke hotel Suisse en de verre kant van het meer naar de Tempel van de Tand. Zo rustig als het vanmiddag was, zo druk is het nu. Massa's toeristen bezoeken de tempel, die met zijn goudkleurige dak ligt te glimmen in de ondergaande zon. We lopen naar een Chinees restaurant, waar we chop suey en sweet & sour pork eten. De obers zijn hier een bezienswaardigheid: gemiddeld 110 jaar oud en ze lopen alsof ze ieder moment spontaan om kunnen vallen. We zijn ongeveer de enigen in de enorme zaak: Sri Lankanen eten een uitgebreide lunch, maar dineren doen ze blijkbaar minder buiten de deur. Bovendien is, ook in Kandy, om half 9 het nachtleven wel voorbij en kruipt iedereen fijn tussen de klamme lappen: morgen is het weer vroeg dag...

 

Als we teruglopen naar het hotel zijn er allerlei voorbereidingen voor festiviteiten in volle gang: slingers worden opgehangen, versierde poorten van piepschuim opgericht en tempels versierd met veelkleurige kermislampjes.

 

Terug naar het begin

Door naar het vervolg

 

 

Voor reacties (anti-spam: verwijder XX uit adres)

Terug naar de homepage