In 2007 gaan we verder met de Loire-kastelenroute en stappen in Nevers over op het eerste deel van Langs Oude Wegen, de oostelijke pelgrimsroute naar Santiago de Compostela, die we echter in omgekeerde richting rijden. Beide boekjes zijn van de Fietskaart Informatie Stichting.
Etappe | Afstand (km) | Afstand totaal (km) |
Amsterdam - Jargeau | 40 | 40 |
Jargeau - Briare | 69 | 109 |
Briare - La Charité-sur-Loire | 71 | 180 |
La Charité-sur-Loire - Prémery | 69 | 249 |
Prémery - Chamont | 41 | 290 |
Chamont - Châtel-Censoir | 54 | 344 |
Châtel-Censoir - Ligny-le-Châtel | 65 | 409 |
Ligny-le-Châtel - Troyes | 68 | 477 |
Troyes - Arcis-sur-Aube | 48 | 525 |
Arcis-sur-Aube - Châlons-en-Champagne | 67 | 592 |
Rustdag in Châlons | 7 | 599 |
Châlons-en-Champagne - Varennes-en-Argonne | 74 | 673 |
Varennes-en-Argonne - Montmédy | 67 | 740 |
Montmédy - Lescheret | 62 | 802 |
Via Bastogne naar huis | 68 | 870 |
Op Schiphol wurmen we onze fietsen naast twee andere fietsen in de trein van een uur eerder dan we opgegeven hadden gekregen en dat is maar goed ook, want bij Lage Zwaluwe staat een trein in de brand, dus we worden omgeleid via Breda.
Uiteindelijk komen we een half uur te laat op Antwerpen Centraal aan, maar daar halen we met enig gemak toch nog de vorige trein naar Lille Flandres, Het is een erg lekkere trein en onderweg kijken we naar een aantal fikse buien. In Lille Flandres hebben we maar liefst 2 uur overstaptijd die we vullen met wat kaarten, wat rondkijken en een praatje maken met een vader en dochter die met de trein op weg naar huis zijn vanaf Santiago de Compostela.
Van Lille naar Parijs hebben we de TGV, maar voor dat uurtje moet wel alle bagage van de fiets en de fietsen moeten worden opgehangen. De trein raast naar Paris Nord, waar we maar 45 minuten overstaptijd hebben. We zitten in het allerachterste rijtuig van een hele lange TGV, dus we knallen alle bagage op de fiets, laveren luid bellend over het perron en vervolgens luid bellend en vloekend (“Attention, imbécile!!”) door het droge Parijs, waar de fietspaden vooral verzamelplaatsen van wandelaars lijken te zijn. Dwars over de Place de la République op zaterdagmiddag om kwart over vijf is heel apart…
Om even over half 6 komen we aan bij Gare d’Austerlitz, waar we de fietsen eerst drie enorme hoge, maar wel erg smalle, treetjes op moeten tillen, vervolgens linksaf, dan door een te smalle deur en dan meteen naar rechts, waar een gewone zespersoonscoupé gereserveerd is voor fietsen. Onze vlindersturen kunnen niet door de klapdeur, dus we gooien alle tassen op een hoop en parkeren onze fietsen pontificaal dwars in een tussenstuk. En vervolgens komt iedereen je dan vertellen waar je je fietsen moet parkeren: we zijn niet achterlijk… Bovendien hebben de Fransen de gewoonte om achterin de trein in te stappen en dan hun hutkoffers de hele trein door te slepen naar hun zitplaats in plaats van even over het perron naar het juiste rijtuig te lopen.
We raken aan de praat met twee Franse fietsers die in Warschau zijn begonnen en nu vanaf Parijs terug naar huis gaan omdat één van hen zijn duim gebroken heeft. Zij helpen ons om in Les Aubrais tijdens de korte tussenstop die de trein maakt alle bagage en de fietsen in 45 seconden de trein uit te werken. En zo zitten we dan om 7 uur eindelijk op de fiets. Het is even zoeken om Orléans uit te komen, maar dan rijden we in het avondzonnetje met meestentijds wind in de rug over een vrijwel autoloze Loiredijk naar Jargeau: velden, vogels, twee huppelende konijntjes, vissen in de Loire en mooie kerkjes langs de Loire. Het leven is goed en de vakantie is begonnen.
De camping is zelfs op zaterdagavond stil en in de ondergaande zon eten we miesoep met brood, poetsen onze tanden bij een wasbak met een veel te harde waterstraal en duiken om half 11 de tent in waar ik ondanks hard matje, te weinig hoofdruimte en andere eerstenachtsongemakken vrijwel direct in slaap val.’s Morgens haalt S. brood dat we bij de tent opeten. Het is droog, het zonnetje schijnt, maar de lucht zit behoorlijk te werken. Na alles ingepakt te hebben vertrekken we rond 10 uur. We rijden eerst Jargeau even binnen, want daar is een braderie met streekproducten. Ik koop een stukje lekkere kaas, maar heb even niet op de prijs gelet: bijna 12 Euro voor iets meer dan een half pond is eigenlijk gewoon belachelijk! Volgende keer beter opletten.
Hierna vertrekken we pas echt: verder over de Loiredijk naar Chateauneuf-sur-Loire waar we de rivier oversteken. We rijden iets meer door het binnenland naar twee mooie plaatsjes. Eerst Germigny-des-Prés, waar een prachtig romaans kerkje is met een mooi mozaïekplafond. De binnenkant is heel rustgevend wit. Buiten worden we nagestaard door een klein jochie die het geloof ik wel stoer vindt, twee vrouwen op fietsen met veel bagage. Door naar St. Benoît-sur-Loire waar een mooie abdijkerk is, evenals een pleintje met een bankje waar we kunnen lunchen. Dat laatste doen we eerst, want ik heb dure kaas en S. heeft honger. Tegen het eind van de lunch begint het te druppelen. We hopen dat op te lossen door de kerk te gaan bekijken, maar het blijft druppelen, dus dan maar doorfietsen. Het pad naar Sully is mooi, maar gravelig en vergt veel aandacht. Het kasteel van Sully is een stoere stenen kolos, compleet met slotgracht en we lopen er helemaal omheen, maar inmiddels regent het lekker door.
Van Sully rijden we door over de Loiredijk naar Gien met onderweg een enorme kerncentrale op de andere Loire-oever. Het is toch raar dat Fransen heel anders met kernenergie omgaan dan wij gewend zijn: iedereen vindt het hier de normaalste zaak van de wereld. De dijk is heel mooi, maar de gestaag vallende regen verpest het wel. Gien laten we voor wat het is en in de stromende regen fietsen we door naar St. Brisson. Inmiddels hebben we besloten vannacht een hotelletje te nemen, maar in St. Brisson is de herberg gesloten, dus dan toch nog maar 6 kilometer door naar Briare. Tussen de hangpubers door rusten we uit in een soort bushokje. Dan fietsen we door de stromende regen naar Briare, onderweg varianten verzinnend op liedjes als “Ik ga naar Frankrijk en kom nooit meer terug” van The Amazing Stroopwafels en vooral “Limburg is zo mooi” van Marijke Boon (“Frankrijk is zo mooi, Frankrijk is zo groen, en is verbazingwekkend veel te doen. Lekker langs de Loire, samen op de fiets, dit is geen vakantie, dit is niets!”).
Voor Briare moeten we over de pont canal, een 19e-eeuws aquaduct over de Loire waar boten overheen kunnen varen van het ene kanaal naar het andere. Op die manier missen ze de verraderlijke oversteek van de Loire, die op deze plaats een hele sterke stroming heeft. Het is heel raar om over een paadje langs een kanaal te varen terwijl onder je ook nog een rivier stroomt. In Briare belanden we in Hotel Le Cerf, waar de wat oebelige, maar zeer behulpzame eigenaar ons zelfs helpt om al onze bagage naar onze kamer te sjouwen. De fietsen kunnen in een ruim berghok op de afgesloten achterplaats. De kamer heeft een mooie, licht ingerichte slaapkamer en een badkamer en toilet met afschuwelijke groene tegeltjes, maar dat maakt ons niet uit: onze eerste prioriteit is warm worden onder de douche en daarna alle natte troep zo goed en zo kwaad als dat gaat uithangen.
Ondertussen breekt er een waterig zonnetje door en tegen zevenen is het weer zo ver opgeknapt dat we een wandelingetje voor het eten gaan maken. Briare is de stad van de waterwegen: er komen diverse kanalen en kanaaltjes bij elkaar en ook stroomt er de Loire. We eten aan het kanaal. Na de ervaring vorig jaar (3 uur wachten op een verbrande taaie biefstuk) is dit een verademing: ik heb een eenvoudige doch smakelijke steak frites met sla en S. een maaltijdsalade met gebakken aardappeltjes, spekjes en ei.
Als we ‘s morgens uit het raam kijken is het droog met veel wolken, maar ook zon. We gaan eerst maar eens het uitstekende ontbijtbuffet plunderen alvorens al het redelijk tot helemaal droge goed weer in de fietstassen te stoppen. Om kwart over 9 fietsen we eerst naar de bakker en vervolgens naar het pont canal, deze keer aan de andere kant en met veel beter weer. We zien 2 boten de Loire oversteken via deze “kanaalbrug” en vooral bij de tweede is er aan iedere kant maar een paar millimeter over. En dan kunnen we op weg via een prachtig pad tussen de bomen. We volgen het onverharde en na de regen van gisteren wat modderige pad tot aan Chatillon sur Loire, waar we eerst alle modder tussen mijn voorspatbord en voorwiel vandaan beuken alvorens voor de derde keer vandaag de Loire te kruisen. Na Chatillon nemen we de korte route naar Sancerre, die dwars over allerlei heuvels voert. Als we langs een weiland fietsen springt er opeens een ree op, die vervolgens helemaal het veld over rent tot ze in de verte in de bosrand verdwijnt.
Santranges is een uitgestorven dorp, dat prachtig op een heuvel ligt en we vinden dan ook een mooie lunchplek met uitzicht op een meertje aan de voet van de kerk. Daarna blijven we op en neer fietsen tot het beste er wel af is, ook omdat de zon steeds meer gaat schijnen. Net als het beste er echt af dreigt te raken verschijnt Sancerre aan de horizon en dat ligt zo prachtig op een heuvel dat het een genot is om te zien. Bovendien verschijnen nu ook de wijngaarden waar de Sancerre-druiven groeien. Je voelt dat het ergste leed geleden is en dat begint al bij een supermarkt, waar we behalve eten ook veel drinken inslaan. De eerste flesjes cola mogen meteen voor de supermarkt al naar binnen, want het is warm en drukkend weer vandaag. Na een tocht door de diverse plaatsjes aan de voet van de heuvel van Sancerre steken we voor de vierde keer de Loire over en na een prachtige verharde bosweg 10 km verderop voor de vijfde keer.
Inmiddels is het beste er wel heel erg af bij ons, maar we bijten nog 15 km op onze tanden en laten ons zelfs niet ontmoedigen door een ontbrekende camping bij Passy (die wordt volgens mij aan de natuur teruggegeven). Nog een paar kilometer verder rollen we voor de zesde keer de Loire over en slaan meteen linksaf voor de camping van La Charité sur Loire. We hebben een mooi –maar wel wat zanderige- plek aan de rivier, de douches zijn warm, er is wc papier aanwezig (ook een unicum) en de bakken voor de was zijn diep en hebben een stop. Om half 7 zijn wij en onze kleren allebei gewassen en om half 8 gaan we pasta met salami, courgette en tomatensaus koken. De rest van de avond zitten we aan een picknicktafel lekker te lezen en te schrijven met aan de ene kant de ondergaande zon boven de Loire en aan de andere kant een hele enthousiaste Franse labrador, die in het gras ligt te rollen en aandacht probeert te trekken. Om half 11 wordt het te donker om verder te lezen en we vallen met de kabbelende Loire op de achtergrond in slaap.
‘s Morgens haal ik brood terwijl S. de tent uit- en opruimt. Het is bewolkt als we zitten te ontbijten, maar dat trekt helemaal weg. De was (die we buiten hebben laten hangen) is zeiknat van de dauw, dus die gaat onder spin achterop de fiets en verder kloppen we overal het zand vanaf alvorens op weg te gaan. Uiteindelijk zijn we om kwart over 10 zo ver. We rijden over de Loirebrug, keuren daar het pad langs de dijk af (te veel [nat] gras, te smal spoor) en rijden over een rustige asfaltweg naar Argenvières. Tot aan Givry kruisen we een aantal malen het Canal Lateral, een kanaal dat parallel aan de snel stromende bovenloop van Loire loopt en waar het stikt van de plezierbootjes, die van sluis naar sluis varen. Bij het sluisje van Marseilles-les-Aubigny drinken we een blikje cola bij zo’n sluisje en genieten van het mooie sanitairgebouw en mopperen op de warmte en de wind tegen. Het laatste stuk tot aan Givry kunnen we wel terecht op een mooi gravelpad over de dijk. Het is warm en de koeien staan met z’n allen in de schaduw onder de bomen. Het is mooi, rustig fietsen, maar met de wind op kop schiet het niet erg op. Na Givry improviseren we ons over 2 heuvels heen een weg naar Nevers, waar we om half 1 bij de Loire neerploffen voor een stapel boterhammen in een parkje aan een eigenlijk net iets te drukke weg. Het kantoorpersoneel loopt te flaneren in het zonnetje, wij zitten op een bankje in de schaduw zo min mogelijk te bewegen.
Na de lunch stappen we over van de Loire Kastelenroute op de route Langs Oude Wegen deel 1. Die is eigenlijk bedoeld om naar Santiago de Compostela te fietsen, maar als waarachtige Pelgrims zonder God fietsen we hem in omgekeerde richting (en met de wind in de rug!). We fietsen allereerst omhoog naar de kathedraal van Nevers, die we ook van binnen bekijken. In 1944 gooide de RAF per ongeluk een hele serie bommen op het gebouw, dus alle glas in loodramen zijn van na die tijd: modern, maar wel heel smaakvol gedaan. In het koor is nog een hele oude fresco te zien op het plafond en halverwege de kerk is een zesde-eeuws baptisterium, maar dat is niet te zien vanwege een restauratie. We fietsen Nevers uit via een hele oude, mooie stadsmuur en doen boodschappen bij een enorme supermarkt in een voorstad. Wanneer we verder fietsen komen we een fietster tegen die een stukje met ons opkwebbelt, wel gezellig. Ze verbaast zich over de snelheid waarmee we afdalen, geen wonder met al die bepakking. Na een paar kilometer gaat ze weer verder en fietsen wij door: heuvel op, heuvel af, over asfalt dat zo nieuw is dat het nog plakt, langs de werkzaamheden waarbij datzelfde asfalt gestort wordt en vervolgens door een prachtig dalletje, waar S. wel zo wijs is om alle plaksteentjes van haar banden te verwijderen (ik niet, zie morgen). Na Balleray moeten we eerst 800 meter klimmen en vervolgens nog eens 2 km. Dat wordt wel steeds gevolgd door prachtige lange afdalingen, maar ik zit er zo langzamerhand wel doorheen.
Uiteindelijk komen we om bij zessen in Prémery aan, zoeken de camping op en installeren ons. Als om 7 uur de beheerder komt betalen we maar 7 euro voor heel goed sanitair, een riante staanplaats in zacht gras en zelfs nog een sticker van de camping. De hele dag is het stralend weer geweest, maar net nu we zon en wind kunnen gebruiken begint het te druppelen en te rommelen. Het onweer blijft in de andere dalen en de regen beperkt zich tot wat gedruppel, dus we kunnen buiten onze couscous koken en opeten. Na de afwas maakt S. een praatje met de eigenaresse van de drie ezels in het weiland naast de tent; ik haal ergens uit een ver weg gelegen hersencel het Franse woord voor ezel (âne) en uit het gesprek maken we op dat 1 van de ezels, die overal rare vetbulten lijkt te hebben, zwanger is en een andere al heel oud en de moeder van de zwangere ezel. Hierna schrijf ik mijn dagboek af en pak al mijn spullen in.
Het heeft vannacht nog een paar keer geregend, dus alles wat aan de lijn hing is nog steeds nat. Uiteindelijk zitten we om bij tienen op de fiets, maar bij het douchehok mogen we er al weer af omdat mijn achterband plat staat: de eerste in 6500 km. Had ik gisteren de asfaltsteentjes maar van mijn achterband moeten halen… Als we willen gaan plakken komt er een oudere Nederlander op een fiets aangereden die alles van ons overneemt. Eerst word ik daar wat geïrriteerd door, maar als hij ook nog vrolijk gaat staan te pompen (toch niet de leukste klus) mag hij wat mij betreft zijn gang gaan. Ik heb nog een nieuwe binnenband in mijn gereedschapstas zitten, dus die doen we erom en de lekke band plak ik vanavond op de camping wel. Om kwart voor 11 zit de band er weer op, is het asfalt van gisteren er alsnog afgeschraapt en zijn onze handen weer schoon. Hoog tijd om te vertrekken. We hadden ons voorgenomen om de etappe van 80 km die voor vandaag gepland was in tweeën te splitsen, met dit late vertrek weten we dat zeker. Dus hoeven we vandaag maar een kippenstukje naar Chamont.
Het heuvelt hier flink, maar de temperatuur is veel beter dan gisteren, het landschap is weids golvend en mooi en tijdens de lunch in het uitgestorven St. Révérien bekijken we een mooi Romaans kerkje. De weg tussen St. Révérien en Guipy (door ons uiteraard omgedoopt in “guppy”) mag blijven: meer dalen dan stijgen en pal voor Guipy ligt er langs de kant van de weg een (weliswaar erg dode en platte) beverrat, herkenbaar aan zijn knaloranje voortanden. Nog een paar kilometer naar Chamont en dan rollen we om 2 uur zo een door Nederlanders gerunde camping op.
We staan op een prachtig grasveld aan het Canal du Nivernais, we kijken hoe de bomen gesnoeid worden en fietsen dan zonder bepakking (en dat maakt een heel verschil!) naar Corbigny, waar we een hele fietstas vol eten en vooral drinken laden. Op de terugweg proberen we bij een sluisje een crêpe te krijgen, maar het restaurantje is nog gesloten. Helaas… Dan maar terug naar de tent, waar we gaan lezen, snoepen, douchen, wassen en nog meer lezen. Terwijl ik de band plak kookt S. en luisteren we naar het water dat uit het kanaal in het beekje naast onze tent lekt/stort. Ik werk mijn dagboek bij, S. tekent wat en we genieten simpelweg van het zonnetje en de mooie, rustige camping. Tegen de tijd dat het donker wordt duiken we de tent in.
De hele nacht is het droog geweest, maar om half 7 begint het te regenen. We hebben het zo langzamerhand wel gehad met de regen. Gelukkig wordt het tegen achten droog en uiteindelijk zitten we bij tienen op de fiets. Eerst naar Corbigny, waar we bij de supermarkt brood kopen, en dan door voor de Verschrikkelijke Klim, want 5 km. De klim blijkt reuze mee te vallen: wel lang, maar niet erg steil en we hebben steeds een prachtig uitzicht onderweg omdat dit de hoogste heuvel in de wijde omgeving is. Boven is het tijd voor een aantal bastognekoeken en wat water en dan volgt er een fantastische lange afdaling, waardoor we een half uur later 12,5 km verderop bij Pierre-Perthuis aan de Cure zitten. De rivier heeft hier een kloof(je) uitgeslepen in de rotsen en daar ligt een romantisch oud stenen boogbruggetje naast een 33 meter hoog viaduct. We ploffen aan de rand van het snelstromende riviertje neer voor brood, sap en nectarines en praten wat met een Nederlandse die komt vragen of we op weg naar Santiago zijn. Nee, deze keer zijn we pelgrims zonder god… Je komt trouwens wel iedere dag een aantal fietspelgrims tegen. Ik heb medelijden met ze: door Spanje fietsen in juli is geen lolletje… Aan de andere kant van het pad staat een groep paarden uit te rusten terwijl de ruiters zich te goed doen aan een heerlijke, ter plaatse gekookte maaltijd.
Door naar St. Père, waar we de kerk van binnen bekijken. Bijna alle beelden missen hun hoofd, het gevolg van een opstand van de bewoners tegen een tirannieke abt van Vézelay in de 12 eeuw. Alsof die beelden dat kunnen helpen! We geven twee oudere fietspelgrims een tip voor de camping in Chamont en beginnen dan aan de klim naar Vézelay, waar ze ons al voor gewaarschuwd hadden. Inderdaad is het moor-dend: steil (tot 12%), bloedheet en met veel auto’s. Maar bovengekomen laten we onze fietsen achter op het pleintje en klimmen verder het hele leuke stadje in. De bezichtiging van de kathedraal vergoedt veel: mooi, ruim en ruimtelijk en er zijn hier nog Echte Monniken en Nonnen, compleet met Jezussandalen en niet alleen uit de categorie 80+. Op de terugweg naar de fiets vinden we alsnog een restaurantje waar we een crêpe kunnen eten en we kopen nog wat boodschapjes voor vanavond.
Vézelay uit bestaat uit een razendsnelle afdaling gevolgd door een klim van 2 km: en bedankt… De rest van de weg naar Châtel-Censoir is heel erg rustig en daalt op een klein stukje na lekker rustig af. Na een tocht door het hele dorp (met de kerk op de heuvel als richtpunt) komen we om net over vijven aan op de camping: een gigantisch grasveld met mooie bomen, mooi schoon sanitair en er staan maar liefst 6 anderen, allemaal caravans en campers. We leggen de tent te drogen, hangen de restanten halfnatte was van gisteren op (een deel is vandaag alsnog achterop de fiets drooggewaaid) en zetten de tent op tussen 2 zoemende bomen en in het gras dat naar munt ruikt. Vervolgens gaan we onszelf en een nieuwe lading vieze kleren wassen. Daarbij verstoren we een paniekerig vogeltje dat zijn nestje met moeders en kind in het washok heeft. Nog een beetje rommelen bij de tent en dan is het al weer tijd voor pasta met courgette-tonijn-tomatensaus. De maaltijd wordt opgevrolijkt door de kerkklokken van Châtel-Censoir, die niet alleen om 7 uur luiden (vrij normaal), maar ook om 3 over 7 (?), 5 over 7 (??) en daarna nog eens 15 minuten permanent. Na dit dolle avontuur gaan we lekker uitgebreid lezen en vroeg naar bed.
‘s Morgens breken we in het zonnetje de tent af, ik haal brood in het dorp en om kwart over 9 zitten we al op de fiets voor zo’n 40 km langs het Canal du Nivernais: mooi vlak fietsen en ook nog met de wind in de rug. Net voorbij de Rochers du Saussois, een complex van klimrotsen waar om half 10 ’s morgens nog geen klimmers te bekennen zijn, mogen we een prachtig betonnen jaagpad langs het kanaal op. Iedere paar kilometer is er een sluisje, compleet met een genummerde stenen sluiswachterswoning. Bij het sluisje van Vincelles begint het te spetteren, dus we eten onder de brug bij de sluis onze boterhammen met worst op in afwachting van beter weer dat niet komt. Als de regen minder lijkt te worden fietsen we verder, maar even verderop, bij Vaux, komt er zo’n plens water naar beneden dat we de fietsen integraal het voorportaal van een middeleeuwse kerk inrijden (die inderdaad prachtig is zoals in het gidsje staat) om onze regenpakken aan te trekken; bovendien zet ik mijn helm op die de regen van mijn bril weghoudt. We rijden door naar Auxerre, maar hebben geen zin om in de zeikregen de stad te gaan verkennen. Er is ook geen supermarkt in zicht, maar wel een regenachtige helling. Gelukkig klaart het weer op den duur weer op en we klauteren nog wat hellingen met links en rechts Chablis-wijngaarden op (“Kijk, een silo bovenop die heuvel” “Ja, dat is waar we heen moeten…”) en racen dan een enorme helling af, linea recta Ligny-le-Châtel in.
En dan zitten we met een dilemma: de camping of een hotel? Het regent al de hele dag, maar uitgerekend nu is het droog. Toch maar even kijken bij de camping, die prachtig is, maar gelukkig legt de eigenaar ons uit dat de grond helemaal zompig is. En zo hebben we dus een goed excuus om eens flink in de bus te blazen en in Relais St Vincent een prachtige, dure (71 euro 50 zonder ontbijt) kamer te nemen. We laden alle bagage onder de bruine balken en gaan dan 20 minuten douchen om weer warm en toonbaar te worden. Terwijl S. de was doet verken ik het dorp (niet veel bijzonders) en de lokale Proximarché met zeer gelimiteerd assortiment en ook nog een onbeschofte eigenaar. Om kwart over 7 melden we ons als eerste in de klassieke eetzaal. Ook hier wordt bewezen dat je in Frankrijk prima kan eten: de ober is keurig in het zwart en wit en brengt heerlijk eten. Ik heb een klassiek viergangendiner met slakken, ham met Chablissaus (lekker!), lokale Franse kazen en toe een crêpe met frambozensaus en frambozen-sorbetijs. Geheel voldaan rollen we daarna terug naar onze kamer, waar we om kwart over 10 het licht uitdoen.
We douchen, pakken alle tassen in en gaan dan het ontbijt misbruiken: chocolademelk, thee, sap, pain au chocolat, croissant, stokbrood, toast en dan kunnen we er weer tegenaan… Na de boodschappen en geld pinnen reken ik ons verblijf af met de altijd handige creditcard: totale schade 128 euro, maar daar hebben we dan ook heerlijk voor geslapen en gegeten. De bagage gaat op de fiets en dan kunnen we op weg. Vooral het eerste uur fietsen we fantastisch: windje in de rug, meer dan 20 km/uur. Pal voor Jaulges komen er 2 TGVs over ons hoofd geraasd bij een tunneltje, in het dorp zelf komt de toeterende bakker langs. Via mooie rivierdalletjes en een enkel klein klimmetje komen we in Ervy-le-Châtel, waar we de fietsen tegen de oude ronde markthal parkeren, nog meer eten en drinken inslaan en als klap op de vuurpijl ieder een vruchtenschelp verorberen (nadat ik al een naar kauwgom smakend waterijsje had genuttigd). Bij het verlaten van het dorp hebben we de in het boekje opgegeven fietsenmaker nog steeds niet gevonden, maar een monteur bij de plaatselijke garage kan S.’s remmen ook strakstellen, ondertussen constaterend wat een mooie fiets ze heeft.
De route blijft prachtig: soms weidse graanvelden, soms kleine groene dalletjes. Na twee flinke klimmen lunchen we op een enorm grasveld bij de kerk van St. Phal, daarbij aangestaard door de halve dorpsbevolking (= 4 personen). We rijden door naar Rosières, waar bij de jeugdherberg een kampeerveldje zou zijn. Vijf kilometer voor het eindpunt begint het te regenen, maar dat is precies bij een overdekte oude wasplaats, dus een schuilplaats voor de 10 minuten durende bui is snel gevonden. In Rosières is er pal naast de jeugdherberg een onduidelijk feest met veel harde muziek, dus we kijken elkaar aan en besluiten door te rijden naar de camping aan de andere kant van Troyes. Bij een Aldi doen we boodschappen, we hobbelen over de keitjes van oud-Troyes tussen het zaterdagmiddag winkelpubliek door en worden zo tegen vijven aan de andere kant van Troyes uitgespuugd bij de Camping Municipal.
We zetten de tent op in de zon helemaal achteraan op de camping. Na douchen, wassen enzovoorts loop ik even naar de supermarkt naast de camping. Het blijkt een prijsvechter te zijn die alleen eigen merk verkoopt, dus met een fles dubieuze cola van 21 cent/liter en een fles minstens zo dubieuze slasaus keer ik terug naar de tent. Het is heerlijk dat de zon eens gewoon schijnt: lekker lezen en schrijven in het zonnetje en vervolgens rijst met gehakt, macedoine en veel kerrie koken. We rommelen lekker door tot het wat frisjes wordt en dus tijd voor de tent.
We staan keurig om half 8 op, pakken al onze spullen in en ontbijten met het brood dat we gisteren al besteld hadden: pains au chocolat en een baguette céreale met zoveel pitjes en zaadjes dat je er vast een prachtig verenkleed van krijgt en heel mooi van gaat fluiten. Bovendien heeft S. een folder op de kop getikt met een absolute Must voor iedere vakantieganger: je kunt hier in de buurt naar de opslagruimte voor laag-radioactief afval gaan kijken! Rare jongens, die Fransen… We kunnen tot 1 uur uitchecken, dus we gaan eerst maar eens Troyes in, want dat heeft een prachtig oud centrum naar het schijnt. En dat klopt! Mooie vakwerkhuizen die ook nog echt bewoond worden en/of als winkel gebruikt en dat alles op zondagochtend in bijna uitgestorven straten. We fietsen en lopen langs allemaal mooie huisjes en binnenplaatsen en bekijken het vakwerk en het vaak hele mooie oude houtsnijwerk. Op een aantal binnenplaatsen zijn bakken met medicinale planten neergezet die de boel nog verder opvrolijken. We eindigen bij de kathedraal van St. Pierre en St. Paul, waar we kijken hoe in de enorme kathedraal bij het begin van de dienst misschien 20 mensen aanwezig zijn…
Terug op de camping pakken we de tent in en om voor twaalven kunnen we beginnen aan de 40 km naar Arcis. Het landschap is heel erg kaal: met recht de graanschuur van Frankrijk. Licht golvend landschap met eindeloze velden en zo af en toe een graansilo die je al van verre aan ziet komen. We prijzen ons gelukkig dat we de wind in de rug hebben: deze vlakte over met wind tegen vergt wel heel veel van de motivatie. We lunchen op een picknickbank in Charmont. Er is een prachtig kasteel, maar de eigenaar loert naar ons als we even bij de poort staan te kijken en doet nors en schichtig de poort met kettingen dicht als hij even later met zijn dochter vertrekt: zo veel geld en dan zo bang! ’s Morgens hebben we salami gekocht die zowel op brood gaat bij de lunch als ’s avonds in de pastasaus, dus met recht multifunctioneel.
We rijden door naar St. Nabord, het laatste stuk helling af en met de wind in de rug: heerlijk! In St. Nabord wijken we af van de route: er is op het stuk tussen Troyes en Chalons eigenlijk maar 1 camping en die ligt 6 km ten westen van de route. Om half 4 rollen we de camping in Arcis-sur-Aube op, die op een eilandje in de rivier ligt en dichtbegroeid met bomen is; ook zijn er nogal wat muggen, dat is minder. We zetten de tent helemaal achter op de camping op, gaan douchen en wassen tot 5 uur en lopen dan naar het kantoortje voor de registratie. De eigenaar blijkt een oudere Limburger te zijn, die vertelt dat er van de 185 campings in de Champagne maar liefst 35 door Nederlanders gerund worden. Voor ons is het ook al de derde Nederlandse camping.
Met een ijsje lopen we even naar het dorp, dat zelfs op deze zondagmiddag niet doods is: het lokale Algerijnse supermarktje is open, 2 gendarmes staan de plaatselijke bromfietsjeugd te bekeuren en in het dorpshuis is een rozententoonstelling, waar we helaas pas 2 minuten voor sluitingstijd achterkomen, zodat we alleen maar tout Arcis zien vertrekken. Terug bij de tent koken we voor de zoveelste keer deze vakantie pasta met saus en duiken niet al te laat de tent in want “il fait froid”.
‘s Nachts onweer het en dat is geen leuk vooruitzicht met het vlakke Noordfranse land voor de boeg. ’s Morgens onweert het niet meer, maar de regen varieert van druppelen tot hozen. Tijdens wat druppelfases breken we snel de tent af, daarna rijden we in de regen naar de supermarkt voor brood om daar vervolgens 10 minuten te lanterfanten omdat het hoost. Uiteindelijk besluiten we om toch maar door te fietsen naar de hypermarché net buiten Arcis, waar we boodschappen doen en ook een rol vuilniszakken kopen waar S, een extra regenhemd van knutselt (!). Inmiddels zijn haar schoenen al doorweekt, mijn voeten zijn nat en koud in mijn Crocs. Maar goed: stoere meiden, dus we gaan op weg. En oh wonder: na een paar kilometer wordt het droog! En nog veel meer wonder: dat zal het, op 5 minuten na die we schuilend onder een stuk plastic doorbrengen, ook blijven!! En we hebben de wind in de rug en een paar kleine klimmetjes, maar vooral veel lange afdalingen voor de boeg.
Het landschap is de hele dag desolaat: je kan eindeloos ver kijken en ziet dan graan in diverse variëteiten, wat piepers, iets groens en her en der wat licht verdwaasde zonnebloemen op zoek naar de zon. Tijdens onze eerste pauze komt er een oud mannetje aangefietst die zegt dat we beter een boot hadden kunnen hebben. We maken zo goed en zo kwaad als het gaat een praatje en dan fietst-ie weer verder op zijn fiets met halfplatte banden. Onze lunch eten we temidden van het grote, uitgestrekte Niets, gewoon brood met jam en een pakje sap langs de kant van de weg met voor en achter ons graan. We rijden een nieuw departement in (van Aube naar Marne) en de weg verandert ook meteen van brokkelig oud asfalt naar mooi nieuw asfalt. Het wegnummer verandert trouwens ook bij de departementsgrens… We nemen een alternatieve route naar Châlons, want de camping ligt ten zuiden van de stad. Eerst moeten we wat omhoog en bovenop schuilen we onder ons uitgevouwen grondzeil voor een bui die we al een tijdje aan zagen komen razen. Als de bui na een paar minuten voorbij is begint de zon weer te schijnen en razen we een heeeeele lange afdaling af naar het dal van de Marne. Daar volgen nog wat vieze kleine klimmetjes en dan de bruggen van de Marne over.
Om half 4 zijn we al op de ten zuiden van Châlons gelegen 4-sterrencamping. Vier sterren betekent prijzig, erg georganiseerd, maar ook lekkere douches waar je niet steeds op een knop hoeft te duwen om ze aan te houden en een snackbarretje waar we ’s avonds een simpele doch alleszins acceptabele steak frites eten. Wij staan lekker op het gras, maar de caravans staan op grindplaatsen die wel mooi schaduwrijk zijn, maar eigenlijk niet al te groot, meer een soort parkeerplaatsen met heggetjes ertussen. Er is hier veel doorgaand verkeer: mensen die 1 nacht blijven op weg naar of op de terugweg van hun vakantiebestemming. Heel veel Engelsen met soms absurd grote campers: het toppunt is een al niet onaanzienlijke camper met daarachter nog een trailer met aan Smart erop. De mintgroene caravan met jaren ’70 bruine accenten die langs komt rijden mag er trouwens ook zijn. Daar ga je toch als vent niet mee achter je auto rijden! Naast ons staan ook nog twee Duitse Compostelagangers met een tandem. We zien elke dag toch wel een stuk of 3 fietspelgrims, veelal met Jacobsschelp voorop, hevig trappend tegen de permanente tegenwind in.
De eerste echte rustdag van deze vakantie en het regent met vlagen, dus we staan laat op. Ik haal brood bij de lekkere bakker om de hoek dat we op het overdekte terras van de overdag gesloten snackbar opeten zodat we eindelijk eens op een stoel kunnen zitten en aan een tafel eten en dat is ook wel weer eens lekker. Daarna lummelen we in de tent en kijken hoe de camping grotendeels leegloopt.
’s Middags fietsen we Châlons in in de hoop dat het net zo’n leuke stad is als Troyes, maar dat valt nogal tegen. De kathedraal en de kerk van St. Alpin zijn mooi, maar verder zijn de vakwerkhuizen vaak verpest omdat er grote etalageruiten of garagedeuren in de begane grond gemonteerd zijn. We lopen een stukje langs de Mau (een parallelstroom van de Marne) en vinden het postkantoor dat vanwege een verbouwing gesloten is: weer geen postzegels… In een park kijken we een tijdje naar het petanque: oudere mannen en een enkele jongeling die met veel gevoel voor drama de ballen staan te gooien. Op de terugweg gaan we boodschappen doen bij een Carrefour die zo groot is dat we eerst de slappe lach krijgen en vervolgens van ellende niets kunnen vinden, maar als we eenmaal een beetje snappen wat waar staat slaan we de lekkerste dingen in: verse ananas, yoghurt met mango, Indische kip en andere lekkernijen. Met een paar hele volle plastic tassen zwalken we naar de camping, waar we verder uitrusten en kijken hoe de camping weer volloopt. Naast ons komt een keurig Deens stel te staan: niet lopend of fietsend maar toch gewoon met de tent: het mag een wonder heten!
We eten copieus: rijst met currysaus, kip, wortel, ui, rozijnen en verse ananas en ieder twee toetjes toe. Dat nemen ze ons niet meer af! Het begint inmiddels goed koud te worden, dus we verhuizen met twee pakken kaarten naar de TV-ruimte, waar we de enigen zijn. Tegen tienen duiken we de tent in, oordoppen in vanwege een barbecuefeestje even verderop en dan slapen maar!
’s Nachts vallen er nog een paar buitjes, maar ’s morgens is het droog doch bewolkt en koud. Na een flink ontbijt vertrekken we om kwart voor 9. Eerst fiets ik nog dapper met blote benen, maar na 2 km stoppen we bij een boulangerie en terwijl S, brood haalt trek ik sokken en mijn losse fietsbroekpijpen aan. Met een blauwe broek en zwarte pijpen rij ik wel voor L.., maar dit is wel lekker warm. Châlons uit is even zoeken, want de in het boekje vermelde “Midas” op de Place Verdun is onvindbaar. Met behulp van een aan de muur bevestigde geëmailleerde stadsplattegrond (die zo oud is dat Châlons-en-Champagne nog Châlons-sur-Marne heet) vinden we de Rue de Camp d’Atilla die –o wonder- naar een militaire basis leidt en vervolgens al klimmend Châlons uit. In de verte zien we de torens van l’Epine al liggen. Als we daar aankomen bezoeken we de mooie Notre Dame, die gebouwd is op de plaats waar een beeld van Maria in een brandend braambos zou zijn gevonden (waar kennen we dat verhaal van?). De kerk is mooi van buiten met enge waterspuwers en ook mooi van binnen. Na het bezoek kopen we twee blikjes fris en nuttigen die samen met een rozijnenbroodje op een bankje bij de école in één van de weinige zonnige periodes van de dag.
We fietsen weer verder door eindeloze graanvelden. We hebben het zo langzamerhand wel gehad met de graanvelden, maar moeten nog een paar uurtjes door. Ik trap de kilometers lekker weg, S. heeft er meer moeite mee vandaag. Bij La-Croix-en-Champagne kunnen we kiezen: via twee verharde wegen, waarvan 1 druk naar Somme-Bionne of een deels onverharde weg die korter is, maar waarvan de kwaliteit onduidelijk is. We besluiten voor het avontuur te gaan en dat is een goede keus: een mooie weg met een flink stuk steenslag en leem, maar goed te doen. Net voor het einde ploffen we in de berm neer voor onze lunch: 41 km weggetrapt, nog zo’n 30 te gaan… Na het brood met corned beef, de yoghurtjes en het sap fietsen we door. In de verte zie je het landschap al veranderen: eindelijk de graanvelden uit en het bos in. Bij Vienne-la-Ville is het dan eindelijk zo ver: eerste een kilometer of 8 door een mooi groen dal met tevreden grazende koeien en dan 4 km klimmer door het bos. Die klim valt erg mee: ik stop maar 2 keer, 1 keer om een slokje te drinken en een keer om mijn jas uit te trekken. Boven aangekomen, doen de jas weer aan en de helm op en dalen dan zo’n 3½ km in een gezapig tempo (35 km/uur zonder remmen) af naar Varennes.
We stoppen bij het Monument van Pennsylvania, een megalomaan herdenkingsmonument opgericht voor en door Amerikanen in verband met de Eerste Wereldoorlog. Ik weet niet of ik als gemeente blij zou zijn met zo’n overheersend “cadeau”. We vinden eindelijk een geopend postkantoor (bezorging in Nederland al 2 dagen later!) en fietsen vanaf daar door naar de camping: weer half verlaten, zoek maar een plaatsje en kom om een uur of 6 even betalen. Na 2 uur mensen en kleren wassen, lezen en dagboeken schrijven doen we dat dan ook en lopen daarna naar de Shopi supermarkt aan de rand van het dorp. Onderweg worden we toegeblafd door maar liefst 3 St. Bernardhonden. We lopen terug via een groot informatiebord over de arrestatie in Varennes van Louis XVI en zijn familie ten tijde van de Franse revolutie. Op de camping maken we pasta met vis, groenten en tomatensaus. Als S. de pasta afgiet gaat er wat heet water over een paar naaktslakken heen (waar de camping van vergeven is) en voor je het weet komen er overal vandaan naaktslakken aangekropen die de restanten van hun soortgenoten op komen vreten: gedsie! Het wordt steeds dreigender en kouder, dus we gaan vroeg de tent in en tussen de buien door even plassen en tanden poetsen.
Het begint best goed: na veel buien ’s nachts is het ’s morgens zo lang droog dat we de tent zo goed als droog dat we de tent zo goed als droog kunnen inpakken, het brood is vers en de chaussons aux pommes smaken uitstekend en we zitten netjes op tijd op de fiets. Daarna wordt het minder: de supermarkt heeft niet echt brood dat we willen hebben en meteen buiten Varennes moeten we een helling van 12 % op. Als je nog ongeveer niet gefietst hebt is dat ongelofelijk onplezierig. Bovendien volgen er in de eerste 10 km nog 2 van dat soort klimmetjes en zitten we bovenop een heuvel te bibberen onder ons grondzeil omdat er weer een hoosbui naar beneden komt. S.’s ketting loopt er nog een keer af en we staan ook nog een keer een bui uit te wachten in een hokje bij een picknickplaats en dan is het al tussen de middag en hebben we pas 15 km gefietst.
We bezoeken een enorme Amerikaanse begraafplaats in Romagne-sur-Montfaucon, waar 4 enorme velden vol met kruisen (en een enkele davidsster) staan, voornamelijk jongens die gevallen zijn in de veldslagen die hier in de buurt van Verdun in de laatste paar maanden van de Eerste Wereldoorlog werden uitgevochten. Onderweg komen we ook nog langs een aantal kleinere Duitse friedhofjes, waar toch ook al snel bijna 1500 man per begraafplaats liggen. In een portaal bij de Amerikaanse begraafplaats eten we ons brood op: ik heb heerlijke Münsterkaas voor op brood dat ik in 1 lunch verorber om S. niet te ontrieven. Terwijl we in het portaal zitten barst er weer een wolkbreuk los en als die enigszins voorbij is komen er overal grasmaaimachines vandaan die de gazons beginnen te kortwieken.
En verder wil het fietsen vandaag gewoon niet: In Dun-sur-Meuse overwegen we serieus om de pijp voor vandaag aan Maarten te geven, maar de lokale supermarkt verkoopt alleen varkensvoer en uiteindelijk besluiten we om de 30 km naar Montmédy dan toch maar weg te trappen. Het landschap is ondertussen wel wonderschoon: glooiende velden met koeien, afgewisseld met stukjes bos, graan, maïs en kleine dorpjes. Na Dun-sur-Meuse knappen we langzaam op, maar we hebben allang besloten dat we (a) vannacht in een hotel gaan slapen, ook omdat we er (b) niet overheen zien om de laatste 1 km een helling van 12% naar de camping bij de citadel te gaan beklimmen.
Dus fietsen we het centrum van Montmédy in waar op het centrale plein Hotel Le Mady compleet met knuffelberige eigenaar staat. De fietsen mogen in de schuur, we slepen alle tassen naar kamer 3 en gaan ’s avonds in de lokale kebabtent eten. Boven Montmédy torent een prachtig fort uit, waar ook de camping gelegen is. Vast erg mooi, maar we zijn blij met ons warme, zachte bed. Op de TV vinden we het weer: een overdreven aandoende mevrouw kondigt aan dat het morgenochtend redelijk weer is, maar dat er ’s middags buien worden verwacht. Dus vroeg erin om vroeg op te kunnen staan…
Om kwart voor 8 zitten we aan het keurige ontbijt in de overdadig gedecoreerde gelagkamer van het hotel. Uiteindelijk zitten we precies om 9 uur op de fiets met al wat boodschappen in de tas. We mogen meteen een paar kilometer helling op, waarna een snelle afdaling ons naar Avioth voert. Daar stoppen we bij een mooie, ietwat verlopen kerk die veel te groot is voor zo’n klein dorp. Binnen draait een bandje een preek af en zit een mus hard te piepen. Weer buiten komt er een ouder stel met fietsen naar boven, voortgeduwd door wat een Nederlandse die tegenover de kerk woont blijkt te zijn. We maken een praatje en worden prompt op de koffie uitgenodigd, maar met pas 8 km onder de bandjes slaan we dat aanbod af. We fietsen door naar de Belgische grens en vanaf daar over een on-Belgische goede weg door naar de abdij van Orval. Daar laden we ons vol met taart, crêpes en veel drinken, bekijken even de binnenplaats van de abdij en beginnen dan aan de grote klim de Ardennen op.
Het begin is zwaar, daarna stijgt het gestaag, maar fietsbaar, door door een prachtig bos. Na een flinke afdaling knijpen we in Jamoigne in de remmen bij de lokale Spar. Tot onze verbijstering spreekt de caissière in dit Waalse deel van België Nederlands, wat wel gemakkelijk is. We fietsen nog een stukje door en stoppen dan bij de bushalte in het troosteloze Les Bulles, waar we –gehuld in regenpakken tegen de kou- ons brood opeten met een lekkere fles sportdrank erbij. Aan de overkant is zo’n typische feestzaal, waar ze in België patent op hebben, maar hij lijkt al een eeuwigheid niet in gebruik: de verf bladdert en de vitrage voor de ramen is grauw. Na afloop snel maar weer door. Net ten noorden van Rossignol komen we eindelijk de eerste begraafplaats van Franse militairen uit de Eerste Wereldoorlog tegen, maar wel pas op Belgisch grondgebied… Ook staat er een zeer pathetisch monument met een Pieta voor de bewoners van het dorp die tijdens een wraakactie van de Duitsers doodgeschoten zijn. Op de achtergrond hangt een dreigende, loodgrijze lucht en dat past er wel bij… We klimmen gestaag door naar Les Fosses, waar aan de rand van een piepklein dorpje een heel lint nieuwe vrijstaande huizen wordt gebouwd: we zijn hier pal bij de snelweg naar Luxemburg en de (goed verdienende) Luxemburgse forensen bouwen hier hun huizen.
Over een klein slingerweggetje gaan we door en bij Wittimont maken we een omweg langs een prachtige, verlaten begraafplaats midden in het bos. L’espérance is al een eeuw niet in gebruik en binnen de bemoste muren midden in het bos staan nog maar een paar kruizen overeind. Het dreigende weer is inmiddels omgeslagen in regen, het is koud zo op een hoogte van 500 meter en we voorzien niet dat het veel beter wordt. Dus besluiten we tijdens de klim het dal uit om te kijken of the gite d’etape in Vaux-les-Chêne plaats voor ons heeft. De gite ligt mooi aan het eind van een heel klein gehuchtje, maar helaas zijn alle kamers al besproken. Dus fietsen we maar door naar de camping in Lescheret. Op camping “Les Sources de Lescheret” worden we warm onthaald door de Nederlandse eigenaren.
Na wat gedronken te hebben zetten we de tent op in de drupregen en gaan dan lekker douchen. De camping heeft een soort gezamenlijke ruimte annex bar en we laten vanavond de pasta in de fietstassen en gaan daar eten. Ik krijg heerlijke lamskoteletten met pasta, sla en broccoli, S. kipfilet met idem. De open haard is inmiddels aangestoken en buiten varieert de regen van drup tot hard, dus in plaats van in onze tent te gaan liggen bibberen warmen we ons aan het haardvuur, lezen en schrijven wat en praten uitgebreid met de eigenaren. Uiteindelijk duiken we tegen tienen de tent in.
’s Morgens druppelt het nog steeds en het is koud, dus we pakken de tent nat in, S. trekt haar natte schoenen aan en ik mijn droge Crocs (dé uitvinding van deze vakantie) en dan vertrekken we mopperend en pruttelend in de kou. We mogen meteen een fijne klim en bovenaan staan een niet bijster snugger uitziende Waal die in zijn beste Vlaams (en da’s niet veel) een heel verhaal tegen S. begint. Al fietsend knappen we wel wat op, maar onderweg geef ik S. toch in overweging om in Bastogne de trein naar huis te nemen: de vooruitzichten zijn nat en koud en wat zouden we onszelf kwellen, we hebben immers bewezen dat we de Ardennen op kunnen fietsen. In Bastogne blijkt het treinstation enige jaren geleden al opgeheven en het dichtstbijzijnde station is 30 km terug, op 7 km van de camping waar we vanochtend vertrokken… Dat is even slikken en vraagt om een broodje in de lokale lunchroom om dit te verwerken. Toch besluiten we terug te fietsen en dan merken we pas wat een geluk we al die tijd hebben gehad: met de wind tegen is het opeens heel zwaar fietsen, een paar pittige buien maken dat niet beter en tegen de tijd dat ons humeur het vriespunt genaderd is komen we gelukkig aan in Libramont.
De trein naar Brussel vertrekt net voor ons neus, maar niet getreurd: over een uur is er weer een trein. Alleen zijn er in België ongeveer geen liften, dus alle bagage van de fietsen, alle bagage naar beneden, de fietsen naar beneden en naar boven, de bagage weer naar boven en de bagage op de fiets. In Brussel herhaalt deze hele exercitie zich nog een keer. Maar eerst mogen we in een prachtig fietstreinstel naar Brussel: er kunnen wel 20 fietsen in als het moet die dan met een soort veiligheidsgordels vastgezet worden. In Brussel stappen we in een bomvolle trein naar Nederland, die gelukkig in Antwerpen grotendeels leegstroomt. Ons diner bestaat uit Twix en chips met ijsthee, dus in de vitamientjes zijn weer ruim vertegenwoordigd. Om kwart voor 11 stappen we geheel gesloopt uit op Schiphol en fietsen in het donker de 10 km naar huis.