In 1996 ga ik voor mijn werk ruim 2 weken naar Kameroen om samen met collega's uit Kamroen, Tanzania en Frankrijk het eindverslag over een onderzoeksproject op het gebied van onchocerciasis (rivierblindheid, oncho) te schrijven.
Dag 1: Aankomst
Dag 2: Onderzoek in Yaoundé
Dag 3: Boodschappen doen
Dag 4: Rivierblindheid bij de Sanaga
Dag 5: Service bij Cameroon Airlines
Dag 6: Wegrestaurant
Dag 8: De Lobé watervallen
Dag 10: Noord-Kameroen met Rumsiki/Kapsiki
Dag 11: De waarzegger
Dag 12: Garoua
Dag 15: Winkelen
Dag 17: Het hotel is een bordeel
Om exact 16.45 (Zwitserse precisie) landen we in Yaoundé, niet bepaald een groot vliegveld, maar de afhandeling door gezondheidscontrole en douane gaat zeer efficiënt. In de aankomsthal sta ik even op mijn bagage te wachten als F. er al aankomt. Samen wachten we tot de koffer verschijnt. De dame bij de customs wil nog even in de koffer kijken, maar die paar blouses zijn niet echt interessant en al snel mag ik weer doorlopen.
Buiten wacht de vrouw van mijn collega, een Française, ons op en gezamenlijk gaan we in een heuse Mercedes op weg naar Hotel Mont Fébé. Het landschap is groen met lemen hutten, rode aarde, de lucht van houtskool (of is dat Afrikaans zweet? Geen onplezierige lucht in ieder geval). De wegen zijn breed, goed en niet erg druk, voornamelijk wandelaars, maar dit kan ook komen omdat het zondagavond is. Aan de rand van Yaoundé is een roadblock, waar we vriendelijk toegezwaaid worden. Het centrum van Yaoundé is slecht als zodanig te herkennen: het is dat het tegen me gezegd wordt anders had ik het niet geweten. Er staan een paar hoge gebouwen, waarvan één bij nadere inspectie slechts een karkas blijkt te zijn.
Het Mont Fébé ligt een stukje ten noorden van de stad en het laatste deel van de weg is opeens verlicht met lantaarnpalen, terwijl het nog niet eens donker is. Dit blijkt de weg naar het presidentieel paleis te zijn, vandaar. Het hotel ligt schitterend tegen een heuvel met uitzicht over de stad. Ik leen wat CFAs en we spreken af dat de professor mij morgen aan het eind van de ochtend op komt halen.
Om kwart over 8 word ik lekker uitgerust weer wakker. De douche is lauw maar wel hard. Ik maak gebruik van het ontbijtbuffet van het hotel en ga daarna op het balkon van mijn kamer wat zitten schrijven. Het uitzicht over Yaoundé is prachtig. Pal voor het hotel ligt een golfbaan die prachtig groen is, links ligt het presidentieel paleis, in de verte ligt de stad: veel laagbouw met zo af en toe een hoger gebouw. Het meest in het oog springend is het Palais de Congres, dat boven op een heuvel ligt. Om kwart over 11 ga ik, toch nog duf, nog maar een cola drinken. Terug op mijn kamer pak ik mijn spullen in en check om 12 uur uit. In een lekkere luie fauteuil zit ik in de lobby op mijn gemakje op de prof te wachten.
Om bij enen komt hij, we betalen de rekening (ik heb nog steeds geen plaatselijke foppen) en dan gaan we met zijn four wheel drive naar mijn nieuwe hotel, dat veel centraler gelegen is. Ik heb keuze uit een suite (veel te duur ten opzichte van mijn DSA) en een kamer (iets te duur ten opzichte van mijn DSA), dus dat wordt de kamer. Er is een bad, een tv, een airco, een bed (met zo'n raar, frans kussen) en een bureautje dus dat is wel uit te houden. Er zitten ook behoorlijk wat muggen, dus dat wordt vanavond klamboe ophangen.
De professor gaat weer naar een meeting en ik ga in het airconditioned restaurant van het hotel wat eten. Onder het "genot" van een blèrende tv nuttig ik een cola en een sandwich (lees: stokbrood) met kaas. Aan de tafel naast me zitten twee oudere heren in het Vlaams/Nederlands te converseren. Als ik wegloop wens ik ze in het Nederlands een prettige dag toe, wat uiteraard voor de nodige hilariteit zorgt. De Vlaming blijkt een pater die hier al sinds 1952 woont en een audiovisueel centrum runt, de Nederlander komt uit Amstelveen en is voorzitter van een of andere audiovisuele vereniging.
Stipt om 4 uur haalt de professor me op. We rijden via een omweg naar zijn werkkamer. Eerst rijden we langs het department of public health dat hij leidt: 4 dokters en 30 nurses werken hier aan van alles en nog wat van gebroken botten tot malaria. Vervolgens rijden we langs de gebouwen van het universiteitsziekenhuis. Hier werkt hij als parasitoloog. De cliëntèle bestaat als ik het goed begrijp uit rijkere Kameroenezen.
Tot slot belanden we op zijn werkkamer: 2 bureaus, 2 computers, een fax, een broedstoof, 2 koelkasten met monsters en frisdrank, een lekkere koude airco en verder veel posters aan de muur. Halverwege onze discussie komt er nog een patiënt binnen met alle verschijnselen van malaria. De professor geeft hem kinine en vraagt hem morgen terug te komen voor een dikke druppel.
Na een uurtje vertrekken we weer en krijg ik een korte sightseeing van de stad. Volgens de professor is de misdaad de afgelopen 2 jaar behoorlijk afgenomen, dus als ik terug ben in het hotel ga ik nog even de stad in, een stukje lopen naar de supermarkt Score aan het centrale plein van Yaoundé. Voor de zekerheid laat ik wel mijn portemonnee achter in het hotel. Ik word heel redelijk met rust gelaten op een paar fruitverkopers na, maar niemand is echt opdringerig. In de supermarkt scoor ik een fles water. Die kostte in het Mont Fébé CFA 1500, hier CFA 370. Op de terugweg merk ik dat het eigenlijk toch wel behoorlijk warm en vooral vochtig is: eer ik bij het hotel terug ben loop ik lustig te zweten. Tot mijn toch wel stomme verbazing is de douche lekker warm en zo zit ik even later geheel verfrist dit dagboek bij te werken.
Tot nog toe valt het me niet tegen: ik had voor ik vertrok echt ongeveer nachtmerries over overvallen, moordpartijen en andere ellende, maar als je er eenmaal in zit blijkt het toch meestal wel mee te vallen en bovendien kan je dan ook niet zo 1-2-3 terug.
Om 7 uur ga ik eten: eerst salade (ik hoop dat dat goed gaat) dan lekkere spaghetti en tot slot vruchten in rum (dat zou de bacteriën van het voorgerecht moeten doden).
Het "petit dejeuner simple" kost CFA 1000 en bestaat uit 2 stukken ovenvers stokbrood, jam, boter en een grote kan warme chocolade: meer heeft een mens toch niet nodig?
Om kwart over 8 staat de professor klaar. We gaan eerst geld wisselen bij de Credit Lyonnais, waar ze het presteren om 3½% commissie plus nog een onduidelijke 120 CFAs in te houden. Vervolgens halen we de tickets voor de vlucht naar Garoua op. Gelukkig zijn die op de verkeerde dag gesteld, dus dat moet in de loop van de dag ook nog veranderd worden.
Om 3 uur rijdt de professor me naar het Hilton, waar ik probeer om mijn ticket te veranderen van 3 juli naar 30 juni. Het lijkt behoorlijk hopeloos: de vlucht zit propvol en bovendien kunnen ze het hier niet doen omdat ze de prijs van het ticket niet weten. Vanaf het Hilton loop ik terug naar het centrale plein. Het is bloedheet en er is langs de grote weg geen enkele schaduw dus ik zweet me rot. Ik ga eerst de brief aan mijn moeder posten. Er zijn geen rijen of niks, binnen 2 minuten sta ik CFA 460 armer weer buiten. Vervolgens op kaartenjacht. Ik sjouw wat rond, maar zie nergens echt leuke kaarten. Wel allerlei andere handel: groente en fruit, oude boeken en tijdschriften, schoenen, kleding en pal naast het postkantoor zit zelfs een hele markt van typistes, fotokopieerders en stempelmakers. Uiteindelijk koop ik 5 kaarten bij de Score supermarkt, al is het alleen maar om even lekker in de airco te staan.
Om bij half 8 haalt F. op voor het diner bij de professor. Hij woont in een mooi huis aan een afschuwelijk slechte weg (rode aarde, diepe gaten). We beginnen met -wat anders?- avocado, gevolgd door diverse schalen met kip, zeboe, 2 soorten cassave en een of andere soort groente die mij te bitter is. Toe is er vla van een of andere vage vrucht die een beetje naar ananas smaakt en ook nog kokostaart.
De professor haalt me op en om half 8 vertrekken we richting Dibang. De (tol)weg is fantastisch goed. Er zijn buiten Yaoundé wel 3 roadblocks waar de politie en het leger een centje bij hopen te verdienen, maar we rijden in 2 pick-up trucks met diplomatieke nummerborden en kunnen dus zo doorrijden, Het landschap is heuvelachtig en ongelofelijk groen. Na zo'n 100 km verlaten we de tolweg en dan kan het gehots over onverharde wegen beginnen. Er zitten vooral veel diepe voren in, maar met moed, beleid en trouw kan je daar nog vrij snel overheen rijden. Rond half 10 zijn we in Dibang, een slaperig dorp, waar we verwelkomd worden door de dokter van het districtsziekenhuis, een hele aardige grote kerel, een oud-leerling van de professor. In zijn kantoor laat hij me een kaart zien van het gebied: 425 km2, 10.000 inwoners en miljoenen onchocerciasis veroorzakende vliegen die broeden in de Sanaga rivier, de grootste rivier van Kameroen, die de noordgrens van het district vormt. Dicht bij de rivier loopt het percentage oncho-blindheid op tot 30%, ook omdat daar veel vissers leven. De mensen werken hier als boeren, vissers en op de palmolieplantages.
We rijden over een karrespoor naar Mbem. Ondertussen praat ik met de dokter: de belangrijkste problemen hier zijn malaria, ingewandsparasieten en verwondingen met machetes. Hij heeft niet eens een vervoermiddel om de afgelegen dorpen te bereiken: hij lift mee of leent soms een auto of gaat desnoods lopen. In het huis van een of andere rijke inwoner (een soort chief krijg ik de indruk) zien we een aantal patiënten om een indruk van de situatie te krijgen: veel oogproblemen, veel huidproblemen en knobbels. Over 3 maanden zullen ze terugkomen om de mensen te behandelen.
Vervolgens gaan we verder over een nog kleiner en begroeider karrespoor tot ook dit ophoudt en we de laatste paar honderd meter naar de Sanaga rivier door het tropisch regenwoud lopen: mouwen naar beneden en kragen omhoog vanwege de vliegen die hier inderdaad zeer overdadig aanwezig zijn. We komen uit op een grote, platte steen aan de oever van een enorme rivier: rood water, stroomversnellingen, regenwoud tot aan de oevers en heel, heel veel simuliums, die echter een hekel blijken te hebben aan Autan. Mijn Tanzaniaanse collega vangt vliegen en larven, we nemen een paar groepsfoto's en dan gaan we weer terug naar de auto's en op weg naar een klein dorpje iets verderop waar een oude, blinde man zou zijn. Hij blijkt de chief van het dorp te zijn en is zo oud dat hij zich de oorlog van 1914 nog kan herinneren, dus waarschijnlijk in de 90.
Op de terugweg naar Dibang moeten we stoppen voor een kokosnoot vol zelfgebrouwen palmwijn (nee dank u) en dan gaan we door naar het huis van de dokter. Het eten is nog niet klaar, dus we gaan bij een klein tentje beneden aan de weg wat drinken: grote flessen bier voor de meesten, grote flessen vruchtesap voor mij en een student. Het hoofd van de forest dienst komt er nog bij zitten, er komen nog 2 militairen bij, professeur vertelt over zijn reis naar Hong Kong, kortom het is een genoeglijk samenzijn.
Om half 3 lopen we terug naar het huis van de dokter, waar een meer dan overvloedige maaltijd voor ons klaarstaat. Er worden 2 flessen wijn opengemaakt en we toosten op het aanstaande bruidspaar: vanavond hebben de dokter en zijn aanstaande vrouw het traditionele deel van hun bruiloft. We eten (onder andere) een heerlijke vis, stekelvarken (lekker!), varken-compleet-met-vel, avocado en gebakken banaan. Zijn aanstaande kan in ieder geval prima koken.
Even over drieën vertrekken we, de dokter en zijn vrouw meenemend op weg naar hun bruiloft. Op de terugweg hoor ik hoe het echt zit: de dokter was eerder getrouwd, kwam hier 2 jaar geleden werken, verloor op de 1e dag zijn vrouw en vorig jaar zijn enig kind. Het leven kan hard zijn...
Bij de tolweg gekomen nemen we afscheid van het bruidspaar, dat richting Douala gaat. In ruim een uur rijden we terug naar het hotel.
We moeten nog naar Cameroon Airlines om een ticket te regelen, dus om 5 uur vertrekken we al weer. Het bezoek aan Cameroon Airlines is een oefening in geduld (gezakt!): waarom zetten ze altijd de minst efficiënte persoon op de drukste positie? Als de prof bijna aan de beurt is gaat de dame in kwestie ook nog eens 10 minuten haar aanstaande huwelijk staan te bespreken over de telefoon. Dat is trouwens toch een van de belangrijkste kenmerken van Afrika: wachten, overal wachten, alsmaar wachten. En iedereen zit daar maar voor zich uit te staren. Of ze hebben een zeer diep geestelijk leven of ze zijn volkomen hersendood, want een redelijk normaal mens zoals ik wordt er gek van.
Ik heb besloten na Kribi van hotel te wisselen, omdat ik de "special price" (extra duur) van US$ 60 toch wel erg veel vind: er is vanaf 7 juli een bijeenkomst van de Organisatie van Afrikaanse Eenheid in Yaoundé dus ze hebben nu, ruim 2 weken van tevoren, de prijzen maar alvast flink opgeschroefd.
Om 9 uur zou de prof mij op komen halen, maar dat wordt 9.45. Gelukkig heb ik mijn boek ("De vrouw die tegen de deur aan liep" van Roddy Doyle). We laden spullen in en gaan naar de bank voor het wisselen van mijn American Express cheques. Sorry, alleen Thomas Cook. Volgende bank. Enorme rijen, personeel wat soms wat onduidelijks doet, maar meestal niets, mensen die 300 cheques moeten hebben, 5 procent commissie plus nog wat belastingen, kortom: zo moet de hel er volgens mij uitzien. Uiteindelijk krijg ik toch gewoon 200.000 CFAs voor mijn 2000 franse francs door ze -met hulp van een mevrouw van de bank- "door te verkopen" aan een dame die persé American Express wil hebben. Ik geef de prof 68.000 CFAs voor het vliegticket.
We halen de anderen op en rijden vervolgens naar het tankstation, waar S. ondertussen lakens ophaalt en wij de gefrituurde banaan opeten, die de vrouw van F. heeft gemaakt. Dan naar het huis van F. voor nog meer lakens: de heren slapen in het vakantiehuisje van de professor en daar zijn geen lakens. Dan kunnen we eindelijk op weg. Ik wil wat bananen kopen en F. weet wel een goed straatje. Van 2 kleine kindertjes koop ik een tros met 17 uitstekende bananen voor CFA 200, wat zelfs voor Kameroenese begrippen belachelijk goedkoop is.
We nemen dezelfde tolweg als afgelopen woensdag. Bij de afslag naar Dibang stoppen we. Er zijn hier een hele rij eetstalletjes en na enig gezoek vinden we het stalletje waar ze altijd eten. Het is een vrij donker hol, met wat bij elkaar geraapte tafels en stoelen, maar het eten is uitstekend. De mensen leven hier van wat het regenwoud ze geeft, dus ik neem weer stekelvarken met cassave (CFA 500, jawel!) en F. heeft antilope. Alleen mijn niet al te gemakkelijke Tanzaniaanse collega G. wil pork met gekookte aardappelen. De pork lukt nog wel, maar de gekookte aardappelen is net 1 brug te ver. Verder wil hij persé Crest soda (dat verkopen ze alleen in Oost-Afrika) , maar dat wordt uiteindelijk een onduidelijk tonicje. Ik neem weer zo'n hele grote fles D'jino cocktail des fruits. Als toetje koopt F. voor ons gepofte "safou", een vrucht met een donkere schil en een hele grote pit. Het weinige vruchtvlees vind ik niet bijzonder van smaak.
De tocht gaat weer verder. Onderweg komen we regelmatig bij verkooppunten (een olievat met een plank erover) waar agouti's en stekelvarkens omhoog worden gehouden. We rijden naar Edea, waar we de weg naar Kribi nemen. Het is nog steeds tolweg en nog steeds uitstekend. We hebben de heuvels en het woud achter ons gelaten; dit is de kustvlakte en het land van de palmolieplantages, nog steeds heel groen, maar toch compleet anders.
Om kwart over 3 zijn we in Kribi en word ik uitgeladen bij Résidence Jully, een behoorlijk sjiek geheel, geheel ingesteld op Europeanen. Ik check in en wordt naar mijn kamer gebracht. Ik zet mijn spullen neer en doe een rondje over het terrein. De palmen en het gras lopen door tot het (smalle) strand. Terug naar mijn kamer voor mijn badpak en korte broek. Het zeewater is lekker lauw, maar er staat flink wat stroming dus ik ga er maar tot de kuiten in. Terug op mijn kamer wil ik een douche nemen, maar er komt alleen koud, rood water uit de kraan, waarschijnlijk omdat het hotel ongeveer verlaten is en de leidingen nauwelijks gebruikt worden. Bovendien krijg ik de douche niet aan het werk, dus dan maar aan de kraan wassen. Het zij zo.
Ik ga op het terras met een colaatje een uitgebreide brief aan ma zitten schrijven. Het is bewolkt maar het blijft wel droog en er staat een verfrissend windje.
Stipt om 9 uur ben ik bij de prof. We vertrekken naar de Lobé watervallen, één van de drie watervallen op de hele wereld die in zee uitkomen. Het is zondag en langs de weg is iedereen keurig gekleed op weg naar kerk of familie. Vanaf het einde van de verharde weg is het nog 6 kilometer over de hoofdweg naar Equatoriaal Guinee (40 km): een rode aarden weg. We parkeren de auto bij een paar drinktentjes en gaan dan lopend op weg naar de watervallen, die we al kunnen zien en horen. Het is maar een paar honderd meter lopen en al snel doe ik de schoenen er maar bij uit omdat ze anders toch alleen maar zeiknat worden. Mijn sokken zijn dat trouwens al evenals ik zelf, want het is zo ontzettend benauwd dat ik loop te zweten als een otter. F., de prof en ik klauteren en waden naar halverwege de watervallen, waar we niet meer verder kunnen zonder echt halsbrekende toeren uit te gaan halen. Iedereen gaat met iedereen op de foto en dan glibberen we weer terug. Onderweg zien we flink wat valletjes waar de autochtonen rivierkreeftjes mee vangen.
Terug bij de drinktentjes drinken we wat (guavesap) totdat de anderen komen. Om even half 12 vertrekken we weer en dan blijkt wat een vette oplichters het hier zijn: iedereen wil geld voor van alles en nog wat.
Om twaalf uur zijn we terug bij Residence Jully. De receptionist vraagt aan mij of ik toevallig iets tegen de malaria heb. Ik niet, maar ik haal de prof erbij een die heeft natuurlijk wel het een en ander in zijn huisje. Bovendien wil een van de kamerjongens weten hoe hij aan condooms "contre le SIDA" moet komen en ook dat kan de prof hem haarfijn uitleggen.
Om één uur vertrekken we na uitgebreid afscheid te hebben genomen van de huismeester. We stoppen weer bij de afslag naar Dibang, deze keer eet ik "lièvre": geen idee wat het is, maar de antilope is op, stekelvarken ken ik al en ik heb geen zin in krokodil (een beetje blasé word ik wel). Wanneer ik het later in een woordenboek opzoek blijk ik haas te hebben gegeten: minder spannend dan ik dacht, maar voor hetzelfde geld was het iets gruwelijks als rat of zo geweest. [Later bericht: lièvre is een klein soort antilope, er is één naam in gebruik voor 2 verschillende beesten]. Het eten is flink gekruid (loopneus), maar met gegrilde banaan, een "baton de manioc" (gekookt cassavedeeg in blad) en een grote fles coke is het zeer eetbaar. Dat is het leuke van reizen met mensen die het land kennen: als toerist zou je nooit zij zo'n sjofel tentje gaan eten, maar nu eet ik voor CFA 900 (3 hele guldens) een heerlijke maaltijd.
We rijden door naar Yaoundé. Buiten wordt het alsmaar dreigender: er hangt een ware wolkbreuk in de lucht en dat is maar goed ook, want de hitte begint bijna ondraaglijk te worden.
De wekker staat vroeg deze ochtend: kwart voor 6. Om 6.10 komt de prof en na enig gebel is ook G. bijna op tijd. We rijden door een grotendeels nog slapend Yaoundé naar een pand van ORSTOM, waar V. verblijft. Vervolgens voert de tocht naar de luchthaven waar we na een kwartiertje wachten kunnen inchecken. Het is een ongelofelijk ongeorganiseerd zootje, maar op de één of andere manier weet de prof ons snel onze boarding passes te bezorgen plus nog wat postzegels van 500 CFAs voor de airporttax.
We drinken wat in de vertrekhal en dan gaat het om 8 uur al naar de wachtkamer. Het vliegtuig, een oude Boeing 737-200 van Cameroon Airlines, landt keurig op tijd vanuit Douala. We worden allemaal ingeladen. Ook van binnen zijn de jaren het toestel goed aan te zien: versleten schotten, versleten stoelen. Om kwart voor 9 vertrekken we naar N'Gaoundéré. Opstijgen, turbulentie vanwege de Sanaga rivier, sandwich, cola, landen. N'Gaoundéré is een klein, informeel vliegveld: de ophalers, instappers en overige belangstellenden staan gewoon bij het gebouw en zelfs naast het toestel te kijken en te praten.
Na een half uurtje stijgen we weer op. We dachten naar Garoua (onze officiële eindbestemming), maar het vliegtuig gaat eerst naar Maroua, dat noordelijker ligt. Eigenlijk komt Maroua ons beter uit omdat het dichter bij ons einddoel, Kapsiki, ligt, dus we besluiten in Maroua stiekem uit te stappen. Dat kan gemakkelijk, want we hebben alleen handbagage. Nog voor elven staan we als een stel giebelende kinderen in de aankomsthal van Maroua.
De prof onderhandelt met wat taxichauffeurs over de autohuur voor twee dagen. Hij weet een -volgens hem- hele goede prijs te bedingen bij een aardige, rustige moslim. Die beweert ons allemaal in zijn Toyota te kunnen vervoeren, maar 4 op de achterbank wil echt niet. Inmiddels is de chauffeur al zo lekker gemaakt met het vooruitzicht van flink wat inkomsten, dat hij belooft voor hetzelfde geld in Maroua een minibus voor ons te regelen. Dus met V. op F.s schoot rijden we de 25 km naar Maroua.
Dit gebied is pure savanne: vlak, af en toe bomen. Officieel is dit Sahel-gebied en dat roept bij mij toch het beeld op van door de honger stervende negerkindertjes in een gebied dat uitsluitend uit zand bestaat met af en toe het karkas van een rund. Niets lijkt minder waar: het is ongelofelijk groen (jong gras door de eerste regens), de mensen zien er goed doorvoed uit, overal lopen zeboes, ezels en kippen. Maroua is een typische islamitische stad in een warm klimaat: vierkante huizen, bijna geen ramen, het leven speelt zich op de binnenplaatsen af. De lanen zijn wel omzoomd met veel groene bomen. We rijden naar Hotel Porte-Mayo, een goed hotel voor morgennacht met kamers in de vorm van traditionele hutten. We drinken eerst wat, eten dan onze lunch en gaan dan, met een heuse minibus voor ons alleen, op weg naar Rumsiki.
Eerst kruisen we de bedding van de Tsanaga rivier, een enorme bedding met een nu bijna droogstaande rivier, en gaan dan over de tolweg naar Mokolo. Het is hier een behoorlijk dichtbevolkt gebied: overal staan groepjes ronde lemen hutten met rieten puntdaken. Eén zo'n groepje Mafa hutten vertegenwoordigt een man met zijn vrouwen en kinderen. Iedere groep is omgeven door een muur. Vlak voor Mokolo beginnen de bergen, grote steenhopen liggen verspreid in het landschap. In de verte zien we een enorm onweer aankomen. Vlak voor Mokolo begint het werkelijk te hozen. In de stromende regen tanken we, onder het oog van de plaatselijke gendarme, "zwarte benzine", die hier vanuit Nigeria de grens over gesmokkeld wordt. Het scheelt zo'n 50 CFA per liter: voor 40 liter betalen we 11.000 CFAs (± Hfl 37). We kopen nog wat flessen drinkwater en beginnen dan aan de resterende 48 km over de onverharde weg naar Rumsiki.
Het regent maar door en soms is een deel van de weg in een beek veranderd, maar al met al halen we toch een gemiddelde van meer dan 20 km/uur. De laatste 10 km gaan door het Kapsiki landschap, de reden van onze komst en volgens de Franse dichter André Gide één van de tien mooiste landschappen ter wereld. Je rijdt nietsvermoedend een heuvel over en opeens zie je allemaal reusachtige stenen pilaren in een onaards landschap staan. Het zijn gestolde lavapilaren, de kernen van vroegere vulkanen. De vulkanen zijn weg geërodeerd, maar de lavapilaren staan er nog. Het is werkelijk van een onvergelijkbare schoonheid.
Om 5 uur zijn we bij het hotel in het dorp Rumsiki. Na wat onderhandelen (het is laagseizoen en er is geen stroom) betalen we de helft van de normale prijs. Ook hier weer de traditionele hut-achtige constructies met twee kamers per gebouwtje en uitzicht op Kapsiki. De kamers zijn eenvoudig, maar het bed is goed en dat is een verademing.
Na een kwartiertje acclimatiseren gaan we Rumsiki verkennen. Het lijkt een klein dorp en binnen de kortste keren hebben we de hele dorpsjeugd bedelend, onderhandelend en spullen aanbiedend achter ons aan. We drinken een Fanta in de plaatselijke bar: CFA 175 per flesje, de prof koopt guaves (CFA 5 per stuk) en F. twee harpjes met houtsnijwerk.
Na een heerlijke nacht slapen word ik om 6 uur wakker. Ik doe een kattewasje met koud water en ga dan buiten, met uitzicht op de rotsen van Kapsiki, kijken hoe de zon boven de heuvel verschijnt. Als ik door een agressieve mug gebeten word ga ik verder binnen liggen lezen. Om 10 voor 7 wordt er geklopt en krijg ik een enorme pan met een laag heet water. Koud douchewater erbij en klaar is mijn African bath. Geheel verfrist ga ik om half 8 ontbijten: warme chocolademelk, droog brood en mangojam. We rekenen alles af (kamer+diner+ontbijt voor CFA 9100) en dan ga ik terug naar mijn kamer. Als ik naar binnen wil gaan schiet er een hagedis tussen mijn benen door naar binnen: ik weet niet wie er banger was, hij of ik.
Na het ontruimen van onze kamers gaan we met een gids het dorp verkennen. Rumsiki betekent "dorp van Rum". Rum is de naam van de rots bij het dorp en van de stichter van het dorp. We lopen eerst naar de "vergaderbomen" op het dorpsplein: één boom waar de mannen samenkomen en één voor de vrouwen. Vervolgens slingeren we via de markt (op zondag in gebruik, voornamelijk ruilhandel) naar het huis van de "crab sorcerer": de plaatselijke waarzegger.
We gaan op een muurtje op de binnenplaats zitten en dan komt de waarzegger, een oude, dove man die alleen de lokale taal spreekt, uit zijn hut te voorschijn. In een grote kom met aarde en water plaatst hij scherven die van alles voorstellen. Vervolgens wordt uit een pot met krabben één flinke krab gehaald. Hij houdt de krab aan zijn oor, stelt hem een vraag, maakt bezwerende gebaren en plaatst de krab dan in de schaal met de scherven. Er gaat een andere halve pot over, deksel erop, even wachten, klaar. Hij kijkt naar de positie van de krab en de scherven en beantwoordt dan de vragen. De eerste vraag gaat over onze reis: het wordt een voorspoedige reis zonder onenigheid, maar we zullen niet meer in deze samenstelling reizen. De volgende die een verre reis gaat heeft ook een voorspoedige reis. Vraag 2: wordt de prof rijk? Nee, maar hij heeft wel genoeg geld om van te leven. Vraag 3: hoe zit het met een toekomstig gezin voor V.? Als de deksel opgelicht wordt moet de waarzegger vreselijk lachen. V. zal lang met iemand samenwonen alvorens te trouwen. Ze krijgen twee jongens en een meisje. Laatste vraag: word ik hoofd van het lab? Ik zal veel verschillende banen hebben, lang vervangend hoofd zijn en tenslotte zelf hoofd. Ongevraagde extra informatie: ik zal last hebben van hoofdpijnen, maar niet ernstig ziek worden.
We danken de waarzegger en lopen dan via een pottenbakker, wevers, spinners en rietvlechters naar een mooi uitzichtpunt. Het dorp blijkt helemaal niet zo klein te zijn: overal staan de typische huizengroepjes, in totaal zijn er zo'n 900 families.
Om 10 uur vertrekken we vanaf het hotel voor de 48 km naar Mokolo. Nu het droog is, is de weg een stuk beter begaanbaar. Halverwege begint er rechtsvoor iets aan te lopen, maar 10 minuten en een praatje met de toegestroomde plaatselijke dorpsjeugd later is het euvel reeds verholpen. De kinderen hier zijn gitzwart, lopen op blote voeten, zijn wel gekleed maar de kleding is tot op de draad versleten en zit vol gaten. Slechts 2 van de ongeveer 25 kinderen gaan naar school.
We rijden door naar Mokolo, waar we bij de plaatselijke boulangerie broodjes kopen (gateaux chocolat: zoek de chocola) en frisdrank drinken. Vervolgens terug naar de markt, want de prof wil Vlees (Homo Carnivorus). Er worden grote lappen rundvlees gegrild op een rooster dat boven een houtvuur in een olievat ligt. Voor 200 CFAs wordt er een portie vlees in stukjes gesneden, zout erover (het is snoeiheet zweetweer) en bikken maar.
We gaan op weg naar Koza, een focus waar ongeveer iedere parasitaire ziekte die je je voor kan stellen voor komt. In Mokolo zelf komt trouwens cutane leishmaniasis voor: geen wonder als je al die stapels rotsen ziet. Volgens de prof zijn het "twenty terrible kilometers", maar dat valt nogal mee en het landschap vergoedt de rest. Rotsen, overal rotsen, maisveldjes ertussen, traditionele huizen op en tegen de heuvels. Over de heuvels heen belanden we op een hoogvlakte waar Koza ligt.
We melden ons bij het prachtige ziekenhuis dat gefinancierd wordt door Belgische Zevende Dag Adventisten. Al snel blijkt dat de dokter (de opvolger van degene met wie de prof in het verleden veel samengewerkt heeft) ons liever kwijt dan rijk is. Nee, er is hier geen oncho, wel zuidelijker, in Mokolo. Nee, de oogarts ziet alleen trachoma, geen blindheid ten gevolge van oncho. Volgens de prof, die dus veel in deze regio gewerkt heeft, is dit, netjes gezegd, gelul. Er wordt hier al 10 jaar behandeld, de vliegen broeden achter de stuwdam die we gezien hebben, en niet in Mokolo. Bovendien was oncho hier hyperendemisch, met veel blindheid, dus er moeten minimaal nog blinden van voor het begin van het behandelingsprogramma rondlopen. Ze doen hier alleen niets aan actieve opsporing van gevallen: de dokter zit in zijn spreekkamer te wachten tot er mensen met typische oncho-klachten binnenkomen en dan blijft het bij symptoombestrijding.
Al snel aanvaarden we de terugreis. Onderweg holt er een jongetje met de auto mee: hij verkoopt ons voor 200 CFAs per stuk twee houten autootjes. Het is zacht hout, heel kunstig gemaakt, maar ik vrees dat ik het niet heel over krijg. We stoppen ook nog bij een "artisanat": een ambachtswinkel, waar met name de prof en F. op grote schaal rietvlechtwerk inslaan, dat hier werkelijk spotgoedkoop is. Ik houd het bij twee schaaltjes voor nootjes.
Terug in Maroua hebben we eerst twee mislukte missies (afstempelen papieren voor onze missie + het herbevestigen van onze vlucht bij Cameroon Airlines) en belanden dan bij ons hotel: Relais de la Porte-Mayo. Ik heb een heerlijke bungalow met een airco (heel erg nodig hier) en een zalige, harde, warme douche.
Om 7 uur word ik geheel uitgerust wakker. Ik neem een heerlijke lange, warme douche en ga dan ontbijten. Ik neem ananassap, chocolademelk en stokbrood met ananasjam. Vervolgens koop ik een van stof gemaakte pop voor mijn nichtje en ga dan mijn spullen inpakken en uitchecken.
We hebben dezelfde auto en chauffeur als de afgelopen dagen. We rijden eerst naar de wetenschappelijke delegatie om onze papieren af te laten stempelen. De gedelegeerde is er zelf niet, maar wel een aardige, toegewijde Belg die bezig is de logistiek van de gezondheidszorg in de noordelijke provincie te stroomlijnen. Ze hebben de gebruikelijke problemen: de medicijnen staan wel keurig op voorraad, maar de artsen in het veld weten het niet. We praten een kwartiertje met hem en gaan dan op weg naar Garoua.
Eerst stoppen we nog voor benzine en vervolgens voor mango's en dan beginnen we aan onze ongeveer 200 km lange tocht over een prima tweebaans tolweg. Het landschap is erg groen, veel struiken en bomen, die hier geplant zijn als onderdeel van grote herbebossingsprogramma's na de Sahelramp in de jaren '70 en '80. Zo af en toe liggen er links of rechts bergen in het verder vlakke landschap.
Tegen half één zijn we in Garoua bij het Relais St. Hubert, dat zelfs een zwembad heeft. We brengen onze spullen naar onze kamers en gaan dan via Cameroon Airlines (gesloten) en de delegatie (gedelegeerde afwezig) naar het Kapsiki restaurant. We moeten nogal lang op ons eten wachten en ik krijg ongevraagd vis in plaats van de bestelde steak, maar het eten is veel en erg lekker. We zitten onder rietmatten, alleen G. wil per se buiten eten (dat bekoopt hij met heel veel vliegen) en persé een sandwich met vlees, wat helemaal niet op het menu staat.
We nemen een taxi naar Camair, waar F. de vlucht herbevestigt en de benodigde stickers op ons ticket weet te verwerven. Dan gaan we door naar de artisanat: niet veel bijzonders, voornamelijk schoenen. Vervolgens lopen we door de hitte (Garoua is de warmste stad van Kameroen) terug naar het hotel, waar ik heerlijk ga zwemmen in het lauwe, blauwe water. Tot half 6 lig ik heerlijk in de schaduw te lezen, slechts gestoord door heen en weer hollende margoullats. Margoullats zijn kleine hagedissen, het mannetje is schitterend gekleurd met een oranje kop, dan een lichtgele ring en dan een diepblauw lijf; het vrouwtje is kleiner, een onopvallende grijsbruine kleur, maar wel met twee felgekleurde vlekken op haar flanken: één geel en één oranje. Je ziet ze echt overal, een Nederlander hier beschreef ze al als "de muis van Yaoundé".
Terug in Yaoundé, in een simpel hotel, want alles wat van enig niveau is, is door de regering gevorderd voor de komende Topconferentie. Ik heb een kamer met een airco, een balkonnetje en een bed met een kuil in het midden (zie hieronder).
Geloof het of niet, maar ik heb het vannacht zelfs een beetje koud gehad! Om 7 uur ben ik wakker en vraag aan de (hele aardige) receptionist, die zowaar Engels verstaat en het ook heel graag wil oefenen, om een emmer warm water voor een African bath. Het water is zo kokend heet dat ik zelfs wat weg moet gooien om het tot de goede temperatuur te kunnen mengen.
Het is behoorlijk koel weer (alles is relatief natuurlijk) en ik loop langs de grote weg richting het centrum naar Afritude tegenover het hotel Les Boukarous. Ik neem de hele voorraad bij Afritude ("L'Afrique positive" noemen ze zichzelf) door en kom er uiteindelijk uit met nog 2 gilets: 1 voor mezelf en 1 voor mijn zus. Ik loop naar een in de travel survival kit genoemde bakkerij, maar dan kan je niet zitten en dat wil ik toch eigenlijk wel, dus dan maar op zoek naar een restaurant. Ik loop over de centrale markt richting de Avenue Kennedy. Links en rechts wordt de wereld aan goederen verkocht, vooral erg veel blokken bruine zeep en veel tandpasta. Afrikanen zijn bezeten van wassen en poetsen, dus het zal wel een lucratieve handel zijn.
Op de Avenue Kennedy kom ik uit bij een self-service restaurant, waar ik verse ananas, een broodje met jam en boter en een cola neem en het lekker rustig onder een ventilator op ga zitten eten/drinken.
Ik loop naar de artisanat, maar dat stelt niet veel voor en slof dan naar de Score supermarkt, waar ik in de airco een kwartiertje bij ga lopen komen. Zodra de zon doorkomt is het toch wel erg warm. Om 11 uur sta ik, 4 kaarten rijker, weer buiten. Ik loop eerst een stukje en kijk hoe de voorbereidingen voor de top vorderen (tribunes worden opgekalefaterd, gras wordt gemaaid). Net voorbij het Hilton neem ik een taxi naar het Total tankstation aan de Rue de Melen. Vanaf daar loop ik naar het hotel, een wandelingetje van misschien een kilometer, maar wel met een col van de eerste categorie erin.
Tegen enen loop ik naar het Noka Hotel, even verder -op de berg-, waar ik een steak au poivre eet en een grote cola drink. Zo gaat het hard, ik zit inmiddels al ruim boven de 1½ liter. Net als ik weer naar buiten wil lopen vallen er een paar dikke druppels, maar het zet niet door, dus maar snel naar het hotel. Daar ga ik aan het eindverslag zitten werken en zitten kijken naar de loodgrijze lucht met veel gerommel in de verte. Het is drukkend warm, laat die bui maar komen.
s Avonds loop ik na een taxi vanaf de Boulevard de 20 Mai naar het Hotel Les Boukarous, waar het restaurant nog niet eens open blijkt te zijn. Eerst zit ik onder een rieten afdak, maar daar hangt nog de hitte van de hele dag, dus ga ik aan een tafeltje in de tuin zitten. Daar blijkt het echter te wemelen van de bijtgrage muggen die dwars door mijn sokken heen gaan ("Eten en gegeten worden" is hier blijkbaar het motto), zodat ik binnen een kwartier met een plastic zak over mijn onderbenen zit. Ik eet rijst en kip met pindasaus met cola erbij. Ik blijf de enige gast en ik kan niet zeggen dat dat de feestvreugde erg vergroot. Zodra ik klaar ben reken ik dan ook af.
Het is inmiddels donker en de straten zijn redelijk verlaten, wat me niet bepaald een veilig gevoel geeft. Op een kruispunt met nog een flink aantal andere taxizoekers probeer ik een taxi naar Cité Verte te vinden. Er blijkt nog een man te staan met ongeveer dezelfde bestemming, wat onze kans op vervoer aanmerkelijk blijkt te vergroten. Om even half 9 loop ik het laatste stukje terug naar het hotel. Volgens mij heeft het hier gehoosd, er staat tenminste een flinke plas water op en naast de weg waar kikkers een enorm kabaal in zitten te maken.
Om half 8 loop ik naar buiten om bij het Noka Hotel wat te gaan eten. Dan wordt het me ook pijnlijk duidelijk dat ik gewoon in een hoerenkast verblijf: rijke patserige Kameroenezen komen met net iets te jonge en -opgedirkte meisjes aan in net iets te grote auto's. Ik vond gisteravond al dat het wel een erg komen en gaan van auto's was, maar dat klopt dus wel. Het voordeel is dat al die brave huisvaders 's avonds om 11 uur weer thuis moeten zijn om moeder de vrouw AIDS te bezorgen, dus 's morgens is het heerlijk rustig in het hotel. Bovendien betekent het ook dat de receptie constant bezet is en er dus minder kans op criminaliteit is.
De weg naar het hotel is pikkedonker, maar er is een prachtige sterrenhemel en overal zijn van die kleine eettentjes waar mensen zelfgebrouwen spullen verkopen. In het Noka Hotel eet ik steak met friet (wat anders?). Tot mijn stomme verbazing is er een half uur durend programma over rivierblindheid op de televisie, waarin haarfijn wordt uitgelegd hoe je het krijgt, wat er tegen te doen is en hoe je het kunt voorkomen. Wat je noemt een toevalligheid. In de naast het restaurant gelegen lobby zit men driftig mee te kijken al gaat de helft van het Engels (de voertaal van het programma) langs de mensen heen. De vector wordt echter onmiddellijk herkend:"Ah, les mout-mouts".
Ik ben geloof ik nog nooit zo zenuwachtig voor een reis geweest. Ik had van tevoren zo veel gelezen over overvallen en van alles en nog wat, dat dit de eerste keer was dat ik echt geen zin had. Soms kan een mens misschien ook wel eens te veel informatie verzamelen... Gelukkig is het allemaal enorm meegevallen, al mag je de huid natuurlijk nooit verkopen voordat de beer geschoten is.
Kameroen is een zeldzaam mooi land: onwaarschijnlijk groen in het zuiden en zelfs, maar dat is alleen in deze tijd, in het noorden. De variatie in landschappen is ook formidabel. Ik ben maar net twee weken hier en heb alles gezien van tropisch regenwoud tot stranden tot savanne tot bergen.
Ik ben echt blij dat we ook het noorden bezocht hebben: over een week (als de misère die nu in mijn darmen woedt verdreven is met bruinbrood en verse groenten) ben ik de bezoeking van Garoua Airport vergeten en wat blijft zijn dan de herinneringen aan het landschap van Kapsiki (dat vooral), de waarzegger met zijn krabben en de prachtige nederzettingen van kleihutjes met rieten daken.
De mensen zijn aardig, maar dat zijn ze geloof ik overal als je er open voor staat. Het grote voordeel is dat ongeveer iedereen Frans spreekt. Mijn Frans is dan weliswaar op zijn zachtst gezegd niet formidabel, maar altijd nog beter dan mijn Swahili of mijn Singalees.
Het grote pluspunt van Kameroen boven Tanzania is het eten. Ik heb hier echt zalige dingen gegeten, terwijl het in Tanzania maar eentonig was (we hebben er met z'n allen deze reis nog hartelijk om gelachen: de taaie kuku en de keuze "chipsi" of "wali"). Wat dat betreft kan je toch beter in een land zijn waar een uitgebreide Franse invloed is, dan een land wat de Engelse "cuisine" heeft moeten doorstaan, al kan het natuurlijk ook komen doordat Kameroen echt veel rijker is dan Tanzania en dat aan alles te merken is: beter eten, grotere variatie, mensen zien er beter gekleed en gevoed uit, ook in de binnenlanden: Dibang en Madaba zijn niet te vergelijken.
Toch blijft mijn hart uitgaan naar Tanzania, waarschijnlijk omdat het het eerste Afrikaanse land was waar ik ooit geweest ben en omdat ik daar echt gewerkt heb, tussen de bevolking. Dat is toch anders dan een beetje steriele discussies voeren en een final report schrijven.